Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. aanwennen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aanwennen from Dutch to English

aanwennen:

aanwennen verbe (wen aan, went aan, wende aan, wenden aan, aangewend)

  1. aanwennen (eigenmaken; gewend raken; leren)
    familiarise; aquire; to get used to; to master; to learn; familiarize

Conjugations for aanwennen:

o.t.t.
  1. wen aan
  2. went aan
  3. went aan
  4. wennen aan
  5. wennen aan
  6. wennen aan
o.v.t.
  1. wende aan
  2. wende aan
  3. wende aan
  4. wenden aan
  5. wenden aan
  6. wenden aan
v.t.t.
  1. heb aangewend
  2. hebt aangewend
  3. heeft aangewend
  4. hebben aangewend
  5. hebben aangewend
  6. hebben aangewend
v.v.t.
  1. had aangewend
  2. had aangewend
  3. had aangewend
  4. hadden aangewend
  5. hadden aangewend
  6. hadden aangewend
o.t.t.t.
  1. zal aanwennen
  2. zult aanwennen
  3. zal aanwennen
  4. zullen aanwennen
  5. zullen aanwennen
  6. zullen aanwennen
o.v.t.t.
  1. zou aanwennen
  2. zou aanwennen
  3. zou aanwennen
  4. zouden aanwennen
  5. zouden aanwennen
  6. zouden aanwennen
diversen
  1. wen aan!
  2. went aan!
  3. aangewend
  4. aanwennende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanwennen:

NounRelated TranslationsOther Translations
master baas; commandant; deken van een gilde; docent; gezagvoerder; gildenmeester; heer; heerser; instructeur; kampioen; kapitein; landsheer; leerkracht; leermeester; leraar; leraar op basisschool; machthebber; maestro; magister; meerdere; meester; model; onderwijzer; patroon; pedant; scheepsgezagvoerder; scheepskapitein; schipper; schoolmeester; soeverein; superieur
VerbRelated TranslationsOther Translations
aquire aanwennen; eigenmaken; gewend raken; leren
familiarise aanwennen; eigenmaken; gewend raken; leren
familiarize aanwennen; eigenmaken; gewend raken; leren
get used to aanwennen; eigenmaken; gewend raken; leren aanpassen; aarden; gewendraken; gewennen; wennen
learn aanwennen; eigenmaken; gewend raken; leren aanleren; aantreffen; bijbrengen; blokken; eigen maken; horen; iets leren; inlichten; instuderen; kennis opdoen; leerstof erin stampen; leren; meekrijgen; meepikken; onderrichten; onderwijzen; ontdekken; oppikken; opsteken; studeren; te horen krijgen; tegenkomen; vernemen; verwerven; vinden; voorlichten; vossen
master aanwennen; eigenmaken; gewend raken; leren overwinnen; te boven komen; verslaan; winnen

Wiktionary Translations for aanwennen:


Cross Translation:
FromToVia
aanwennen accustom; acclimatize; get used to accoutumer — Amener à prendre une habitude
aanwennen accustom; acclimatize habituer — Faire prendre l’habitude ou une habitude.