Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. aframmelen:


Dutch

Detailed Translations for aframmelen from Dutch to English

aframmelen:

aframmelen verbe (rammel af, rammelt af, rammelde af, rammelden af, afgerammeld)

  1. aframmelen (afranselen; aftuigen; in elkaar timmeren; afrossen; toetakelen)
    to whip; to rack; to trounce; to lash; to beat up; to flog; to castigate; to whack; to drub
    • whip verbe (whips, whipped, whipping)
    • rack verbe (racks, racked, racking)
    • trounce verbe (trounces, trounced, trouncing)
    • lash verbe (lashes, lashed, lashing)
    • beat up verbe (beats up, beated up, beating up)
    • flog verbe (flogs, flogged, flogging to)
    • castigate verbe (castigates, castigated, castigating)
    • whack verbe (whacks, whacked, whacking)
    • drub verbe (drubs, drubbed, drubbing)
  2. aframmelen (in elkaar rammen; afrossen; in elkaar timmeren; 'n aframmeling geven)
    to trash
    • trash verbe (trashes, trashed, trashing)

Conjugations for aframmelen:

o.t.t.
  1. rammel af
  2. rammelt af
  3. rammelt af
  4. rammelen af
  5. rammelen af
  6. rammelen af
o.v.t.
  1. rammelde af
  2. rammelde af
  3. rammelde af
  4. rammelden af
  5. rammelden af
  6. rammelden af
v.t.t.
  1. heb afgerammeld
  2. hebt afgerammeld
  3. heeft afgerammeld
  4. hebben afgerammeld
  5. hebben afgerammeld
  6. hebben afgerammeld
v.v.t.
  1. had afgerammeld
  2. had afgerammeld
  3. had afgerammeld
  4. hadden afgerammeld
  5. hadden afgerammeld
  6. hadden afgerammeld
o.t.t.t.
  1. zal aframmelen
  2. zult aframmelen
  3. zal aframmelen
  4. zullen aframmelen
  5. zullen aframmelen
  6. zullen aframmelen
o.v.t.t.
  1. zou aframmelen
  2. zou aframmelen
  3. zou aframmelen
  4. zouden aframmelen
  5. zouden aframmelen
  6. zouden aframmelen
diversen
  1. rammel af!
  2. rammelt af!
  3. afgerammeld
  4. aframmelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aframmelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
lash handslag; wimper
rack heugelstang; latwerk; pijnbank; rek; stellage; stelling
trash afval; bocht; clichékunst; drek; grofvuil; huisafval; huisvuil; junk; kitsch; prullaria; rommel; rotzooi; slechte drank; smerig spul; troep; uitvaagsel; voddengoed; vuilnis; vullis
whip karwats; zweep
VerbRelated TranslationsOther Translations
beat up aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen afranselen; billekoek geven; een pak slaag geven; iemand toetakelen; in elkaar slaan; klutsen; mishandelen; molesteren; pijnigen; toetakelen
castigate aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen afstraffen; berispen; hekelen; manen; straffen; terechtwijzen; verketteren; vermanen; waarschuwen
drub aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen knuppelen
flog aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen versjacheren
lash aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen vastbinden; vastsjorren
rack aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen overhevelen; overtappen
trash 'n aframmeling geven; aframmelen; afrossen; in elkaar rammen; in elkaar timmeren
trounce aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen
whack aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen
whip aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen billekoek geven; een pak slaag geven; klutsen