Dutch

Detailed Translations for bezwijken from Dutch to English

bezwijken:

bezwijken verbe (bezwijk, bezwijkt, bezweek, bezweken, bezweken)

  1. bezwijken (doodgaan; overlijden; sterven; )
    to fall; to die; to pass away; to perish; to succumb; depart this earth; to be killed; depart this life; be killed in action
  2. bezwijken (in elkaar storten; ondergaan; te gronde gaan)
    to break down; to go to the dogs; have a breakdown
  3. bezwijken (het onderspit delven; tenondergaan; afleggen)
    to collapse
    • collapse verbe (collapses, collapsed, collapsing)
  4. bezwijken (vergaan; achteruitgaan; teruggaan; )
    to decline
    • decline verbe (declines, declined, declining)

Conjugations for bezwijken:

o.t.t.
  1. bezwijk
  2. bezwijkt
  3. bezwijkt
  4. bezwijken
  5. bezwijken
  6. bezwijken
o.v.t.
  1. bezweek
  2. bezweek
  3. bezweek
  4. bezweken
  5. bezweken
  6. bezweken
v.t.t.
  1. ben bezweken
  2. bent bezweken
  3. is bezweken
  4. zijn bezweken
  5. zijn bezweken
  6. zijn bezweken
v.v.t.
  1. was bezweken
  2. was bezweken
  3. was bezweken
  4. waren bezweken
  5. waren bezweken
  6. waren bezweken
o.t.t.t.
  1. zal bezwijken
  2. zult bezwijken
  3. zal bezwijken
  4. zullen bezwijken
  5. zullen bezwijken
  6. zullen bezwijken
o.v.t.t.
  1. zou bezwijken
  2. zou bezwijken
  3. zou bezwijken
  4. zouden bezwijken
  5. zouden bezwijken
  6. zouden bezwijken
diversen
  1. bezwijk!
  2. bezwijkt!
  3. bezweken
  4. bezwijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bezwijken [znw.] nom

  1. bezwijken (afleggen)
    the collapse; the succubing

Translation Matrix for bezwijken:

NounRelated TranslationsOther Translations
collapse afleggen; bezwijken achteruitgang; debacle; ineenstorting; ineenzakking; instorting; inzakking; inzinking; neervallen
decline achteruitgang; afname; daling; decadentie; grondverzakking; inzinking; minder worden; terugloop; val; verwording
die creperen; gietvorm; mal; matrijs; modelvorm; vorm
fall achteruitgang; afname; baisse; daling; deflatie; herfst; herfsttijd; instorting; inzinking; landing; minder worden; najaar; neervallen; prijsdaling; prijsverlaging; terechtkomen; teruggang; terugloop; val; vermindering
succubing afleggen; bezwijken
VerbRelated TranslationsOther Translations
be killed bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen ondergaan; te gronde gaan; ten ondergaan
be killed in action bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen
break down bezwijken; in elkaar storten; ondergaan; te gronde gaan afbreken; afknappen; begeven; beëindigen; breken; er vanaf breken; flippen; forceren; in elkaar klappen; inklappen; neerhalen; omverhalen; ontbinden; opheffen; slopen; stukmaken; uit elkaar halen; verbreken; verbrijzelen
collapse afleggen; bezwijken; het onderspit delven; tenondergaan desintegreren; in elkaar storten; in elkaar zakken; in elkaar zinken; ineenstorten; ineenzakken; ineenzijgen; instorten; invallen; inzakken; inzinken; omlaagstorten; samenvouwen; sterk afnemen; ten gronde gaan; teruglopen; uit elkaar vallen; uiteenvallen; vallen; verzakken
decline achteruitgaan; bezwijken; instorten; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten; zinken achteruitgaan; afkeuren; afnemen; afstemmen; afwijzen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verbuigen; verminderen; vervallen; vervoegen; verwerpen; weigeren
depart this earth bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen
depart this life bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen
die bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen breken; creperen; doodgaan; heengaan; hongeren; hongerlijden; in de oorlog omkomen; inslapen; kapot gaan; kapotgaan; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; stempel zetten; stempelen; sterven; stuk gaan; verhongeren; verrekken; verscheiden; versterven; zieltogen
fall bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen erin vallen; flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; ondergaan; onderuitgaan; op zijn bek gaan; raken; sodemieteren; te gronde gaan; ten ondergaan; ten val komen; terechtkomen; treffen; tuimelen; vallen; zakken
go to the dogs bezwijken; in elkaar storten; ondergaan; te gronde gaan ondergaan; te gronde gaan; ten ondergaan
have a breakdown bezwijken; in elkaar storten; ondergaan; te gronde gaan
pass away bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen doodgaan; heengaan; inslapen; kapotgaan; omkomen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden
perish bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen breken; kapot gaan; onder water gaan; ondergaan; ontbinden; rotten; sneuvelen; stuk gaan; te gronde gaan; ten ondergaan; vergaan; verongelukken; verrotten; verteren; wegrotten; zinken
succumb bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen onder water gaan; ondergaan; zinken
OtherRelated TranslationsOther Translations
die dobbelsteen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
break down ongerede

Related Definitions for "bezwijken":

  1. eraan doodgaan1
    • hij bezweek aan die ziekte1
  2. in elkaar zakken1
    • het paardje bezweek onder zijn zware last1
  3. stuk gaan omdat het niet sterk genoeg is1
    • de plank bezweek toen we er op gingen staan1

Wiktionary Translations for bezwijken:

bezwijken
verb
  1. (ergatief) zwichten