Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. consumeren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for consumeren from Dutch to English

consumeren:

consumeren verbe (consumeer, consumeert, consumeerde, consumeerden, geconsumeerd)

  1. consumeren (verbruiken; gebruiken)
    to consume; to utilize; to use; to utilise
    • consume verbe (consumes, consumed, consuming)
    • utilize verbe, américain (utilizes, utilized, utilizing)
    • use verbe (uses, used, using)
    • utilise verbe, britannique
  2. consumeren (nuttigen; eten; gebruiken; )
    to eat; to munch; to have dinner; to consume; grab a bite; to nibble; to dine; to have something to eat; to have a meal; to nybble
    • eat verbe (eats, ate, eating)
    • munch verbe (munches, munched, munching)
    • have dinner verbe (has dinner, had dinner, having dinner)
    • consume verbe (consumes, consumed, consuming)
    • grab a bite verbe
    • nibble verbe, américain (nibbles, nibbled, nibbling)
    • dine verbe (dines, dined, dining)
    • have something to eat verbe (has something to eat, had something to eat, having something to eat)
    • have a meal verbe (has a meal, had a meal, having a meal)
    • nybble verbe, britannique
  3. consumeren (verorberen; vreten; tot zich nemen; )
    to dispatch; to consume
    • dispatch verbe (dispatches, dispatched, dispatching)
    • consume verbe (consumes, consumed, consuming)

Conjugations for consumeren:

o.t.t.
  1. consumeer
  2. consumeert
  3. consumeert
  4. consumeren
  5. consumeren
  6. consumeren
o.v.t.
  1. consumeerde
  2. consumeerde
  3. consumeerde
  4. consumeerden
  5. consumeerden
  6. consumeerden
v.t.t.
  1. heb geconsumeerd
  2. hebt geconsumeerd
  3. heeft geconsumeerd
  4. hebben geconsumeerd
  5. hebben geconsumeerd
  6. hebben geconsumeerd
v.v.t.
  1. had geconsumeerd
  2. had geconsumeerd
  3. had geconsumeerd
  4. hadden geconsumeerd
  5. hadden geconsumeerd
  6. hadden geconsumeerd
o.t.t.t.
  1. zal consumeren
  2. zult consumeren
  3. zal consumeren
  4. zullen consumeren
  5. zullen consumeren
  6. zullen consumeren
o.v.t.t.
  1. zou consumeren
  2. zou consumeren
  3. zou consumeren
  4. zouden consumeren
  5. zouden consumeren
  6. zouden consumeren
en verder
  1. is geconsumeerd
  2. zijn geconsumeerd
diversen
  1. consumeer!
  2. consumeert!
  3. geconsumeerd
  4. consumerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for consumeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
consume verbruiken
dispatch aflevering; leverantie; levering; missie; roeping; uitlevering; zending; zending met speciale opdracht
use aanwenden; aanwending; behandeling; consumptie; doel; gebruik; hantering; inzet; nut; nuttigheid; toepassing; verbruik; waarde; zin
VerbRelated TranslationsOther Translations
consume bikken; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verbruiken; verorberen; vreten; zitten proppen doorjagen; drugs consumeren; gebruiken; laven; lenigen; lessen; opeten; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; opvreten; tegoed doen; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verorberen; verslinden; verteren; vreten
dine consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen dineren; schaften; souperen; tafelen; uitgebreid eten
dispatch bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen verzenden
eat consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen eten; laven; leegeten; lenigen; lessen; opeten; opvreten; schaften; souperen; tegoed doen; vreten
grab a bite consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen
have a meal consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen laven; lenigen; lessen; tegoed doen
have dinner consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen laven; lenigen; lessen; tegoed doen
have something to eat consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen laven; lenigen; lessen; tegoed doen
munch consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen kluiven; knagen; knauwen; snoepen; spijzen
nibble consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen kluiven; knabbelen; knagen; knauwen; oppeuzelen; opvreten; peuzelen; snoepen; spijzen; verslinden; verzwelgen
nybble consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen kluiven; knabbelen; knagen; knauwen; oppeuzelen; opvreten; peuzelen; snoepen; spijzen; verslinden; verzwelgen
use consumeren; gebruiken; verbruiken aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; doorjagen; gebruik maken van; gebruiken; gebruikmaken; hanteren; opmaken; toepassen; utiliseren; verbruiken
utilise consumeren; gebruiken; verbruiken aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; toepassen; utiliseren
utilize consumeren; gebruiken; verbruiken aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; toepassen; utiliseren
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
dispatch verzending

Wiktionary Translations for consumeren:

consumeren
verb
  1. consume
  2. to destroy completely
  3. to eat
  4. to use
  5. to consume completely (5)

Cross Translation:
FromToVia
consumeren consume konsumierenetwas zu sich nehmen
consumeren consume; use up; consummate consommerdétruire et dénaturer par l’usage certains objets, comme vin, viande, bois, et toutes sortes de provisions.
consumeren consume; use up consumeruser, épuiser une chose ou un être jusqu’à les réduire à rien, jusqu’à les détruire.

Related Translations for consumeren