Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. formeren:


Dutch

Detailed Translations for formeren from Dutch to English

formeren:

formeren verbe (formeer, formeert, formeerde, formeerden, geformeerd)

  1. formeren
    to form
    – create (as an entity) 1
    • form verbe (forms, formed, forming)
      • social groups form everywhere1
      • They formed a company1
    to put together
    • put together verbe (puts together, put together, putting together)

Conjugations for formeren:

o.t.t.
  1. formeer
  2. formeert
  3. formeert
  4. formeren
  5. formeren
  6. formeren
o.v.t.
  1. formeerde
  2. formeerde
  3. formeerde
  4. formeerden
  5. formeerden
  6. formeerden
v.t.t.
  1. heb geformeerd
  2. hebt geformeerd
  3. heeft geformeerd
  4. hebben geformeerd
  5. hebben geformeerd
  6. hebben geformeerd
v.v.t.
  1. had geformeerd
  2. had geformeerd
  3. had geformeerd
  4. hadden geformeerd
  5. hadden geformeerd
  6. hadden geformeerd
o.t.t.t.
  1. zal formeren
  2. zult formeren
  3. zal formeren
  4. zullen formeren
  5. zullen formeren
  6. zullen formeren
o.v.t.t.
  1. zou formeren
  2. zou formeren
  3. zou formeren
  4. zouden formeren
  5. zouden formeren
  6. zouden formeren
en verder
  1. is geformeerd
  2. zijn geformeerd
diversen
  1. formeer!
  2. formeert!
  3. geformeerd
  4. formerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for formeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
form conditie; formulier; invulformulier; schoolbank; vorm; vormsel
put together samendoen
VerbRelated TranslationsOther Translations
form formeren boetseren; kneden; maken; modelleren; vervaardigen; vorm geven; vormen; vormgeven
put together formeren bijeen plaatsen; bijeen zetten; in elkaar timmeren; ineentimmeren; naast elkaar plaatsen; samenplaatsen; samenschikken; timmerend in elkaar zetten