Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. opschuiven:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for opschuiven from Dutch to English

opschuiven:

opschuiven verbe (schuif op, schuift op, schoof op, schoven op, opgeschoven)

  1. opschuiven (plaats maken; verplaatsen; verzetten)
    to move over
    • move over verbe (moves over, moved over, moving over)
  2. opschuiven (voor zich uitschuiven; uitstellen; verschuiven; )
    to postpone; to put off
    • postpone verbe (postpones, postponed, postponing)
    • put off verbe (puts off, put off, putting off)
  3. opschuiven (vooruitschuiven; voorschuiven; duwen)
    to push forward; to move up; to advance; to slide in front
    • push forward verbe (pushes forward, pushed forward, pushing forward)
    • move up verbe (moves up, moved up, moving up)
    • advance verbe (advances, advanced, advancing)
    • slide in front verbe (slides in front, slid in front, sliding in front)

Conjugations for opschuiven:

o.t.t.
  1. schuif op
  2. schuift op
  3. schuift op
  4. schuiven op
  5. schuiven op
  6. schuiven op
o.v.t.
  1. schoof op
  2. schoof op
  3. schoof op
  4. schoven op
  5. schoven op
  6. schoven op
v.t.t.
  1. heb opgeschoven
  2. hebt opgeschoven
  3. heeft opgeschoven
  4. hebben opgeschoven
  5. hebben opgeschoven
  6. hebben opgeschoven
v.v.t.
  1. had opgeschoven
  2. had opgeschoven
  3. had opgeschoven
  4. hadden opgeschoven
  5. hadden opgeschoven
  6. hadden opgeschoven
o.t.t.t.
  1. zal opschuiven
  2. zult opschuiven
  3. zal opschuiven
  4. zullen opschuiven
  5. zullen opschuiven
  6. zullen opschuiven
o.v.t.t.
  1. zou opschuiven
  2. zou opschuiven
  3. zou opschuiven
  4. zouden opschuiven
  5. zouden opschuiven
  6. zouden opschuiven
en verder
  1. ben opgeschoven
  2. bent opgeschoven
  3. is opgeschoven
  4. zijn opgeschoven
  5. zijn opgeschoven
  6. zijn opgeschoven
diversen
  1. schuif op!
  2. schuift op!
  3. opgeschoven
  4. opschuivend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opschuiven:

NounRelated TranslationsOther Translations
advance aantocht; avance; kasvoorschot; opmars; rijzing; toenadering; voorschot; voortgang
push forward oprukken
VerbRelated TranslationsOther Translations
advance duwen; opschuiven; voorschuiven; vooruitschuiven avanceren; bevorderd worden; bevorderen; helpen; hogerop komen; naar voren plaatsen; naderen; opmarcheren; oprukken; promoten; promoveren; tegemoetkomen; toenaderen; vervroegen; voorschieten; voorwaarts gaan; vroeger uitvoeren dan gepland; zich opwerken
move over opschuiven; plaats maken; verplaatsen; verzetten overgaan
move up duwen; opschuiven; voorschuiven; vooruitschuiven aan een ander overlaten; doorschuiven; inschikken
postpone opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven afblazen; afgelasten; afzeggen; onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten
push forward duwen; opschuiven; voorschuiven; vooruitschuiven
put off opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; twijfelen; weifelen; zaniken; zeiken; zeuren
slide in front duwen; opschuiven; voorschuiven; vooruitschuiven iemand begunstigen; voorin schuiven; voorschuiven; voortrekken

Wiktionary Translations for opschuiven:

opschuiven
verb
  1. change or deviate gradually