Dutch

Detailed Translations for stagiair from Dutch to English

stagiair:

stagiair [de ~ (m)] nom

  1. de stagiair (iemand die stage loopt)
    the trainee; the apprentice; the student; the teacher-trainee; the trainee-teacher
  2. de stagiair (inwonende)
    the resident
    – a physician (especially an intern) who lives in a hospital and cares for hospitalized patients under the supervision of the medical staff of the hospital 1
    • resident [the ~] nom
      • the resident was receiving special clinical training at the hospital1
    the intern
    – an advanced student or graduate in medicine gaining supervised practical experience (`houseman' is a British term) 1

Translation Matrix for stagiair:

NounRelated TranslationsOther Translations
apprentice iemand die stage loopt; stagiair jongmaat; jongmaatje; kwekeling; leerjongen; leerknecht; maatje; pupil; volontair
intern inwonende; stagiair
resident inwonende; stagiair bewoner; huisbewoner; interne; inwonende; inwoner; kamerbewoner
student iemand die stage loopt; stagiair cursiste; jongmaat; leerknecht; leerling; maatje; pupil; scholier; student; studente; vrouwelijke student
teacher-trainee iemand die stage loopt; stagiair jongmaat; leerknecht; maatje; pupil
trainee iemand die stage loopt; stagiair jongmaat; leerknecht; maatje; pupil; stagiaire; volontair; volontaire
trainee-teacher iemand die stage loopt; stagiair jongmaat; leerknecht; maatje; pupil
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
resident gedomicilieerd; gevestigd; woonachtig; zetelend

Related Words for "stagiair":

  • stagiairs