Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. tegemoetkomen:


Dutch

Detailed Translations for tegemoetkomen from Dutch to English

tegemoetkomen:

tegemoetkomen verbe (kom tegemoet, komt tegemoet, kwam tegemoet, kwamen tegemoet, tegemoet gekomen)

  1. tegemoetkomen (naderen; toenaderen)
    to approach; to advance
    • approach verbe (approaches, approached, approaching)
    • advance verbe (advances, advanced, advancing)
  2. tegemoetkomen (concessies doen; welwillendheid tonen)

Conjugations for tegemoetkomen:

o.t.t.
  1. kom tegemoet
  2. komt tegemoet
  3. komt tegemoet
  4. komen tegemoet
  5. komen tegemoet
  6. komen tegemoet
o.v.t.
  1. kwam tegemoet
  2. kwam tegemoet
  3. kwam tegemoet
  4. kwamen tegemoet
  5. kwamen tegemoet
  6. kwamen tegemoet
v.t.t.
  1. ben tegemoet gekomen
  2. bent tegemoet gekomen
  3. is tegemoet gekomen
  4. zijn tegemoet gekomen
  5. zijn tegemoet gekomen
  6. zijn tegemoet gekomen
v.v.t.
  1. was tegemoet gekomen
  2. was tegemoet gekomen
  3. was tegemoet gekomen
  4. waren tegemoet gekomen
  5. waren tegemoet gekomen
  6. waren tegemoet gekomen
o.t.t.t.
  1. zal tegemoetkomen
  2. zult tegemoetkomen
  3. zal tegemoetkomen
  4. zullen tegemoetkomen
  5. zullen tegemoetkomen
  6. zullen tegemoetkomen
o.v.t.t.
  1. zou tegemoetkomen
  2. zou tegemoetkomen
  3. zou tegemoetkomen
  4. zouden tegemoetkomen
  5. zouden tegemoetkomen
  6. zouden tegemoetkomen
diversen
  1. kom tegemoet!
  2. komt tegemoet!
  3. tegemoet gekomen
  4. tegemoet komend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

tegemoetkomen [znw.] nom

  1. tegemoetkomen (naderen)
    the approach

Translation Matrix for tegemoetkomen:

NounRelated TranslationsOther Translations
advance aantocht; avance; kasvoorschot; opmars; rijzing; toenadering; voorschot; voortgang
approach naderen; tegemoetkomen aantocht; avance; benadering; benaderingswijze; invalshoek; optiek; toegangsweg; toenadering
VerbRelated TranslationsOther Translations
advance naderen; tegemoetkomen; toenaderen avanceren; bevorderd worden; bevorderen; duwen; helpen; hogerop komen; naar voren plaatsen; opmarcheren; oprukken; opschuiven; promoten; promoveren; vervroegen; voorschieten; voorschuiven; vooruitschuiven; voorwaarts gaan; vroeger uitvoeren dan gepland; zich opwerken
approach naderen; tegemoetkomen; toenaderen aanvliegen; benaderen; dichterbij komen; naderen; toenaderen
concede to concessies doen; tegemoetkomen; welwillendheid tonen
make concessions to concessies doen; tegemoetkomen; welwillendheid tonen