Dutch

Detailed Translations for teisteren from Dutch to English

teisteren:

teisteren verbe (teister, teistert, teisterde, teisterden, geteisterd)

  1. teisteren (lastigvallen)
    to bother; to harass; to trouble; to visit
    • bother verbe (bothers, bothered, bothering)
    • harass verbe (harasses, harassed, harassing)
    • trouble verbe (troubles, troubled, troubling)
    • visit verbe (visits, visited, visiting)

Conjugations for teisteren:

o.t.t.
  1. teister
  2. teistert
  3. teistert
  4. teisteren
  5. teisteren
  6. teisteren
o.v.t.
  1. teisterde
  2. teisterde
  3. teisterde
  4. teisterden
  5. teisterden
  6. teisterden
v.t.t.
  1. heb geteisterd
  2. hebt geteisterd
  3. heeft geteisterd
  4. hebben geteisterd
  5. hebben geteisterd
  6. hebben geteisterd
v.v.t.
  1. had geteisterd
  2. had geteisterd
  3. had geteisterd
  4. hadden geteisterd
  5. hadden geteisterd
  6. hadden geteisterd
o.t.t.t.
  1. zal teisteren
  2. zult teisteren
  3. zal teisteren
  4. zullen teisteren
  5. zullen teisteren
  6. zullen teisteren
o.v.t.t.
  1. zou teisteren
  2. zou teisteren
  3. zou teisteren
  4. zouden teisteren
  5. zouden teisteren
  6. zouden teisteren
en verder
  1. ben geteisterd
  2. bent geteisterd
  3. is geteisterd
  4. zijn geteisterd
  5. zijn geteisterd
  6. zijn geteisterd
diversen
  1. teister!
  2. teistert!
  3. geteisterd
  4. teisterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for teisteren:

NounRelated TranslationsOther Translations
bother heisa; hinder; overlast; rompslomp; toestand; veel gedoe
trouble bemoeilijking; beroering; chaos; ellende; gedram; gehannes; gestuntel; gevaar; gezanik; gezeur; heksenketel; hinder; keet; knik; kommer; kwaal; kwel; lastigheid; malheur; misère; moeilijkheden; ongeluk; onheil; onheilsdreiging; onraad; onrust; onspoed; opstootje; ordeverstoring; overlast; pech; puinhoop; ramp; rampspoed; regelloosheid; rel; roerigheid; rottigheid; slepende ziekte; stoornis; strubbeling; tegenslag; tegenspoed; terugslag; terugslagen; wanorde; wanordelijkheid; zootje
visit bezichtigen; bezichtiging
VerbRelated TranslationsOther Translations
bother lastigvallen; teisteren lastig maken; obstructie plegen; storen; tobben
harass lastigvallen; teisteren koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
trouble lastigvallen; teisteren lastig maken
visit lastigvallen; teisteren aankomen; aanschouwen; afspreken; bekijken; bezichtigen; bezien; bezoeken; bij elkaar komen; elkaar ontmoeten; elkaar zien; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; samenkomen; treffen; verzamelen; voorbijkomen

Wiktionary Translations for teisteren:

teisteren
verb
  1. to afflict with disease or calamity

Cross Translation:
FromToVia
teisteren afflict affligerabattre moralement.
teisteren catch; hit; run across; strike; attain; encounter; find; score; run up against; accomplish; get; reach; achieve; arrive at atteindretoucher de loin au moyen d’un projectile.
teisteren hit; catch; run across; strike; swat; attain; encounter; find; score; run up against; knock; smack; stub; beat; wallop frapper — A TRIER
teisteren reach; manage; catch; hit; run across; strike; attain; encounter; find; score; run up against; succeed; accomplish; get; achieve; arrive at parvenir — Arriver à un point donné à la suite d’un déplacement. (Sens général)
teisteren seize; grab; grasp; grapple; take hold; nab; snatch saisir — Prendre vivement.