Dutch

Detailed Translations for vastleggen from Dutch to English

vastleggen:

vastleggen verbe (leg vast, legt vast, legde vast, legden vast, vastgelegd)

  1. vastleggen (opschrijven; boeken; noteren; registreren; optekenen)
    to register; to book; to record; to note; to write down; to note down; to inscribe; to list; to enter into
    • register verbe (registers, registered, registering)
    • book verbe (books, booked, booking)
    • record verbe (records, recorded, recording)
    • note verbe (notes, noted, noting)
    • write down verbe (writes down, wrote down, writing down)
    • note down verbe (notes down, noted down, noting down)
    • inscribe verbe (inscribes, inscribed, inscribing)
    • list verbe (lists, listed, listing)
    • enter into verbe (enters into, entered into, entering into)
  2. vastleggen (aan een touw vastleggen)
    to fix; to moor; to fasten; to tie up; fasten to a rope
    • fix verbe (fixes, fixed, fixing)
    • moor verbe (moors, moored, mooring)
    • fasten verbe (fastens, fastened, fastening)
    • tie up verbe (ties up, tied up, tying up)
  3. vastleggen (contracteren)
  4. vastleggen (vastmaken; bevestigen; verzekeren; )
    to secure; to tie up; to fasten
    • secure verbe (secures, secured, securing)
    • tie up verbe (ties up, tied up, tying up)
    • fasten verbe (fastens, fastened, fastening)
  5. vastleggen (reis boeken; reserveren; bespreken)
    to reserve; make reservations; to allocate; to set aside; to put aside; to put away
  6. vastleggen (vastmeren; aanleggen; aanmeren; )
    to anchor
    – fix firmly and stably 1
    • anchor verbe (anchors, anchored, anchoring)
      • anchor the lamppost in concrete1
    to moor; to tie up; to fasten
    • moor verbe (moors, moored, mooring)
    • tie up verbe (ties up, tied up, tying up)
    • fasten verbe (fastens, fastened, fastening)
  7. vastleggen (vastkluisteren; vastketenen)
    to chain; to fetter; to tie
    • chain verbe (chains, chained, chaining)
    • fetter verbe (fetters, fettered, fettering)
    • tie verbe (ties, tied, tying)
  8. vastleggen (geld vastleggen)

Conjugations for vastleggen:

o.t.t.
  1. leg vast
  2. legt vast
  3. legt vast
  4. leggen vast
  5. leggen vast
  6. leggen vast
o.v.t.
  1. legde vast
  2. legde vast
  3. legde vast
  4. legden vast
  5. legden vast
  6. legden vast
v.t.t.
  1. heb vastgelegd
  2. hebt vastgelegd
  3. heeft vastgelegd
  4. hebben vastgelegd
  5. hebben vastgelegd
  6. hebben vastgelegd
v.v.t.
  1. had vastgelegd
  2. had vastgelegd
  3. had vastgelegd
  4. hadden vastgelegd
  5. hadden vastgelegd
  6. hadden vastgelegd
o.t.t.t.
  1. zal vastleggen
  2. zult vastleggen
  3. zal vastleggen
  4. zullen vastleggen
  5. zullen vastleggen
  6. zullen vastleggen
o.v.t.t.
  1. zou vastleggen
  2. zou vastleggen
  3. zou vastleggen
  4. zouden vastleggen
  5. zouden vastleggen
  6. zouden vastleggen
en verder
  1. ben vastgelegd
  2. bent vastgelegd
  3. is vastgelegd
  4. zijn vastgelegd
  5. zijn vastgelegd
  6. zijn vastgelegd
diversen
  1. leg vast!
  2. legt vast!
  3. vastgelegd
  4. vastleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vastleggen:

NounRelated TranslationsOther Translations
anchor anker; bladwijzer; muuranker; objectanker; steun; steunpilaar; toeverlaat
book band; boek; boekje
chain aaneengeschakelde ringen om iemand mee vast te binden; aaneenschakeling; boei; cyclus; grootwinkelbedrijf; halsketting; halssnoer; kabel; kabeltouw; keten; ketting; kettinkje; kluister; reeks; rij; samentrekking; samenvoeging; scheepskabel; scheepstouw; serie; snoer; winkelketen
fetter aaneengeschakelde ringen om iemand mee vast te binden; boei; boeien; handboeien; handijzers; keten; ketting; kluister
fix impasse
list ledenlijst; legerlijst; lijst; lijst van gegevens; opgaaf; opgave; opnoeming; opsomming; overzicht; register; slagzij; staat; staatje; tabel; tafel
moor hei; heide; heidecultuur; heidegrond; heideveld; heidevlakte
note aantekening; attest; bankbiljet; bewijs; briefje; intonatie; kattebelletje; kladbriefje; kladje; klank; klankgeluid; klankkleur; klanktint; krabbel; krabbelbriefje; muzieknoot; noot; notitie; opschrijving; papiergeld; schrijfsel; timbre; toon; zakelijke notitie
record album; elpee; grammofoon; grammofoonplaat; l.p.; langspeelplaat; lijst; lijst van gegevens; lp; opgaaf; opgave; optekening; overzicht; plaat; rapport; record; reportage; schijf; staat; staatje; verhaal; verslag; weergave
register bevolkingsbureau; hoofdboek; kiesregister; kiezerslijst; kiezersregister; klapper; ledenlijst; lijst; register
reserve bedeesdheid; gereserveerdheid; geslotenheid; reserve; reservist; schroom; schuwheid; terughoudendheid; timiditeit; verlegenheid
secure borgen
tie das; halsdoek; handenbinder; handenbindertje; knopen; shawl; sjaal; stropdas
VerbRelated TranslationsOther Translations
allocate bespreken; reis boeken; reserveren; vastleggen gunnen; iets toekennen; plaats toekennen; plaatsen; reserveren; toebedelen; toekennen; toewijzen; voorbehouden
anchor aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren ankeren; verankeren
book boeken; noteren; opschrijven; optekenen; registreren; vastleggen boekstaven; inschrijven; opgeven; te boek stellen
chain vastketenen; vastkluisteren; vastleggen binden; boeien; ketenen; kluisteren
enter into boeken; noteren; opschrijven; optekenen; registreren; vastleggen aanbinden; aangaan; aanknopen; beginnen; inboeken
fasten aan een touw vastleggen; aanleggen; aanmeren; afmeren; bevestigen; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastzetten; verbinden; verzekeren aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aandrukken; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; bevestigen; binden; ergens aan bevestigen; hechten; in de val laten lopen; knevelen; knopen; opsluiten; strikken; vastbinden; vastdrukken; vasthaken; vastknopen; vastkoppelen; vastmaken; vastnaaien; vastzetten
fasten to a rope aan een touw vastleggen; vastleggen
fetter vastketenen; vastkluisteren; vastleggen handboeien omdoen; in de boeien slaan; ketenen
fix aan een touw vastleggen; vastleggen aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aanhechten; aanpassen; afdoen; afstellen; afstemmen; bevestigen; bijstellen; fiksen; fixeren; flikken; goedmaken; hechten; herstellen; iets regelen; in orde maken; klaarspelen; klaren; knopen; maken; onuitwisbaar maken; rechtstrijken; rechtzetten; regelen; repareren; schikken; strikken; vastknopen; verhelpen; voor elkaar krijgen
fix deposit geld vastleggen; vastleggen
inscribe boeken; noteren; opschrijven; optekenen; registreren; vastleggen aanmelden; bedrukken; graveren; griffelen; griffen; inschrijven; intekenen; met een stift inkrassen; opdrukken; opgeven; overdrukken; subscriberen
legally bind contracteren; vastleggen
list boeken; noteren; opschrijven; optekenen; registreren; vastleggen een lijst maken; erbij zeggen; noemen; opnemen in een lijst; opnoemen; opsommen; vermelden
make reservations bespreken; reis boeken; reserveren; vastleggen
moor aan een touw vastleggen; aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren verankeren
note boeken; noteren; opschrijven; optekenen; registreren; vastleggen
note down boeken; noteren; opschrijven; optekenen; registreren; vastleggen
put aside bespreken; reis boeken; reserveren; vastleggen achterhouden; behouden; opzijleggen; opzijzetten; reserveren; terughouden; voorbehouden
put away bespreken; reis boeken; reserveren; vastleggen achterhouden; behouden; bergen; bewaren; nuttigen; opbergen; opruimen; opzij leggen; opzijleggen; reserveren; stallen; terughouden; van zich afzetten; verschalken; voorbehouden; wegbergen; wegsluiten; wegsteken; wegstoppen; wegzetten
put on fixed deposit geld vastleggen; vastleggen
record boeken; noteren; opschrijven; optekenen; registreren; vastleggen aantekenen; boeken; boekstaven; inspreken; noteren; onthouden; op schrift stellen; opnemen; opslaan; optekenen; registreren; te boek stellen
register boeken; noteren; opschrijven; optekenen; registreren; vastleggen aanmelden; aanmonsteren; aantekenen; boeken; inboeken; index maken; indexeren; inschrijven; intekenen; kadastreren; noteren; op schrift stellen; opgeven; opschrijven; optekenen; registeren; registreren; subscriberen; zich aanmelden; zich melden; zich opgeven
reserve bespreken; reis boeken; reserveren; vastleggen achterhouden; behouden; opzijleggen; reserveren; terughouden; voorbehouden
secure bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren aan elkaar bevestigen; beveiligen; bevestigen; bewaren; deponeren; eigen maken; ergens aan bevestigen; iets bemachtigen; kopen; opslaan; van alarm voorzien; vastmaken; vastzetten; verkrijgen; verwerven; zekeren
set aside bespreken; reis boeken; reserveren; vastleggen achterhouden; behouden; opzijleggen; opzijzetten; reserveren; terughouden; voorbehouden
sign up contracteren; vastleggen registreren
tie vastketenen; vastkluisteren; vastleggen aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; binden; dichtrijgen; dichtsnoeren; in de val laten lopen; knevelen; knopen; rijgen; samenbinden; strikken; vastbinden; vastknopen; vastmaken; vastsjorren; verbinden
tie up aan een touw vastleggen; aanleggen; aanmeren; afmeren; bevestigen; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastzetten; verbinden; verzekeren aan elkaar binden; aan elkaar knopen; afbinden; afsnoeren; binden; dichtbinden; in de val laten lopen; knevelen; knopen; op spaarrekening vastzetten; opbinden; strikken; toebinden; vastbinden; vastknopen; vastmaken; vastzetten
write down boeken; noteren; opschrijven; optekenen; registreren; vastleggen noteren; opschrijven; optekenen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
secure veilig
ModifierRelated TranslationsOther Translations
put aside gereserveerd; opzijgezet
set aside gereserveerd; opzijgezet

Antonyms for "vastleggen":


Related Definitions for "vastleggen":

  1. opschrijven of op een andere manier blijvend opnemen2
    • hij legde de bruiloft vast op de film2

Wiktionary Translations for vastleggen:

vastleggen
verb
  1. bewaren van gegevens
vastleggen
verb
  1. lay as in a bed; lay in surrounding matter
  2. to set a date for a proceeding in court
  3. set or appoint beforehand
  4. put together the schedule of an event
  5. schedule

Cross Translation:
FromToVia
vastleggen record; tape; register; enroll; enrol; keep enregistrermettre, écrire quelque chose sur un registre, ou seulement en prendre note.
vastleggen tie on; moor; fasten; tie; attach; tether; link lierserrer avec une corde ou avec toute autre chose flexible.
vastleggen record; input saisir — Inscrire de façon à avoir une trace tangible.

Related Translations for vastleggen