Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. verzorgen:
  2. Wiktionary:
  3. User Contributed Translations for verzorgen:
    • facilitate


Dutch

Detailed Translations for verzorgen from Dutch to English

verzorgen:

verzorgen verbe (verzorg, verzorgt, verzorgde, verzorgden, verzorgd)

  1. verzorgen (zorgen voor iets; zorgen voor)
    to take care of; to nurture; to look after; care; to nurse
    • take care of verbe (takes care of, took care of, taking care of)
    • nurture verbe (nurtures, nurtured, nurturing)
    • look after verbe (looks after, looked after, looking after)
    • care verbe
    • nurse verbe (nurses, nursed, nursing)
  2. verzorgen (behandelen)
    to treat; to take care
    • treat verbe (treats, treated, treating)
    • take care verbe (takes care, took care, taking care)
  3. verzorgen (verplegen)
    to nurse; to tend; to care for
    • nurse verbe (nurses, nursed, nursing)
    • tend verbe (tends, tended, tending)
    • care for verbe (cares for, cared for, caring for)
  4. verzorgen (zorgen voor iemand)

Conjugations for verzorgen:

o.t.t.
  1. verzorg
  2. verzorgt
  3. verzorgt
  4. verzorgen
  5. verzorgen
  6. verzorgen
o.v.t.
  1. verzorgde
  2. verzorgde
  3. verzorgde
  4. verzorgden
  5. verzorgden
  6. verzorgden
v.t.t.
  1. heb verzorgd
  2. hebt verzorgd
  3. heeft verzorgd
  4. hebben verzorgd
  5. hebben verzorgd
  6. hebben verzorgd
v.v.t.
  1. had verzorgd
  2. had verzorgd
  3. had verzorgd
  4. hadden verzorgd
  5. hadden verzorgd
  6. hadden verzorgd
o.t.t.t.
  1. zal verzorgen
  2. zult verzorgen
  3. zal verzorgen
  4. zullen verzorgen
  5. zullen verzorgen
  6. zullen verzorgen
o.v.t.t.
  1. zou verzorgen
  2. zou verzorgen
  3. zou verzorgen
  4. zouden verzorgen
  5. zouden verzorgen
  6. zouden verzorgen
diversen
  1. verzorg!
  2. verzorgt!
  3. verzorgd
  4. verzorgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verzorgen:

NounRelated TranslationsOther Translations
care bewaking; controle; hoede; surveillance; verpleging; verschaffing; verzorging; voorziening; zorg
nurse babyoppas; babysitter; baker; dierverzorger; kinderoppas; min; oppas; verpleegkundige; verpleegster; verzorger; ziekenverpleegster; ziekenverpleger; zoogmoeder; zuster
treat feest; festijn; onthaal; ontvangst; partij; partijtje; party; traktatie
VerbRelated TranslationsOther Translations
care verzorgen; zorgen voor; zorgen voor iets
care for verplegen; verzorgen bekommeren; zich zorgen maken
look after verzorgen; zorgen voor; zorgen voor iets achteruitkijken; behartigen; nakijken; nazien; omkijken; omzien; terugkijken; zorg dragen; zorgen
nurse verplegen; verzorgen; zorgen voor; zorgen voor iets een baby zogen; geneesmiddel toedienen; geven; ingeven; koesteren; toedienen; verstrekken; zogen
nurture verzorgen; zorgen voor; zorgen voor iets
take care behandelen; verzorgen aandacht erbij houden; opletten; oppassen; uitkijken; voorzichtig zijn; zorg dragen; zorgdragen; zorgen
take care of verzorgen; zorgen voor; zorgen voor iets
take care of somebody verzorgen; zorgen voor iemand zorgdragen voor iemand
tend verplegen; verzorgen neigen tot; tenderen
treat behandelen; verzorgen behandelen; bejegenen; feestelijk onthalen; fuiven; fêteren; onder behandeling nemen; trakteren; uitdelen; vergasten op

Antonyms for "verzorgen":


Related Definitions for "verzorgen":

  1. ervoor zorgen dat het in orde komt1
    • wie verzorgt de muziek op dat feest?1
  2. ervoor zorgen dat hij krijgt wat nodig is1
    • de zieke wordt goed verzorgd1

Wiktionary Translations for verzorgen:

verzorgen
verb
  1. (overgankelijk) erop toezien dat een persoon of een dier het nodige verkrijgt
verzorgen
noun
  1. The act of nursing
verb
  1. to watch, to protect
  2. nurture
  3. to speak clearly

Cross Translation:
FromToVia
verzorgen maintain; conserve; sustain; preserve erhalten — (transitiv) etwas bewahren
verzorgen administer; maintain; service; nurse; foster; look after; care for pflegen — zum Zweck der Erhaltung bzw. Verbesserung eines Zustandes behandeln
verzorgen tend pflegen — über etwas verfügen
verzorgen care; tend sorgen — (transitiv) sich um das Wohl von jemandem oder etwas bemühen
verzorgen provide; supply versorgen — (transitiv) jemandem oder einer Sache Nötiges zuführen
verzorgen maintain warten — (transitiv) technische Apparate pflegen und eventuell regelmäßig reparieren
verzorgen look after; maintain; take care of; care for; attend; cure; treat; heal; remedy; nurse; tend to; care soigneravoir soin de quelqu’un ou de quelque chose.