Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. wegglijden:
  2. Wiktionary:
    • wegglijden → skid


Dutch

Detailed Translations for wegglijden from Dutch to English

wegglijden:

wegglijden verbe (glijd weg, glijdt weg, gleed weg, gleden weg, weggegleden)

  1. wegglijden (verzwakken; aftakelen)
    to weaken; to cease; to come down; be going down hill; to fall away; to be lost
  2. wegglijden (wegzinken; vervallen; inzinken; )
    to prolapse; to subside; be going down hill; to sink; to sag; to go under
    • prolapse verbe (prolapses, prolapsing, prolapsing)
    • subside verbe (subsides, subsided, subsiding)
    • sink verbe (sinks, sank, sinking)
    • sag verbe (sags, sagged, sagging)
    • go under verbe (goes under, went under, going under)

Conjugations for wegglijden:

o.t.t.
  1. glijd weg
  2. glijdt weg
  3. glijdt weg
  4. glijden weg
  5. glijden weg
  6. glijden weg
o.v.t.
  1. gleed weg
  2. gleed weg
  3. gleed weg
  4. gleden weg
  5. gleden weg
  6. gleden weg
v.t.t.
  1. ben weggegleden
  2. bent weggegleden
  3. is weggegleden
  4. zijn weggegleden
  5. zijn weggegleden
  6. zijn weggegleden
v.v.t.
  1. was weggegleden
  2. was weggegleden
  3. was weggegleden
  4. waren weggegleden
  5. waren weggegleden
  6. waren weggegleden
o.t.t.t.
  1. zal wegglijden
  2. zult wegglijden
  3. zal wegglijden
  4. zullen wegglijden
  5. zullen wegglijden
  6. zullen wegglijden
o.v.t.t.
  1. zou wegglijden
  2. zou wegglijden
  3. zou wegglijden
  4. zouden wegglijden
  5. zouden wegglijden
  6. zouden wegglijden
diversen
  1. glijd weg!
  2. glijdt weg!
  3. weggegleden
  4. wegglijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

wegglijden [znw.] nom

  1. wegglijden (uitglijden)
    the slipping away

Translation Matrix for wegglijden:

NounRelated TranslationsOther Translations
cease afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden
prolapse inzinken; wegzinken
sag uitzakking; verzakking
sink aanrecht; gootsteen; sink; spoelbak; wasbak; wastafel
slipping away uitglijden; wegglijden
subside afzwakken; verslappen; verzwakken
VerbRelated TranslationsOther Translations
be going down hill afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; verzwakken; wegglijden; wegzinken
be lost aftakelen; verzwakken; wegglijden missen; ontbinden; rotten; verdwaald zijn; vergaan; vermissen; verongelukken; verrotten; verteren; wegrotten
cease aftakelen; verzwakken; wegglijden aflaten; ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden
come down aftakelen; verzwakken; wegglijden afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen; op de grond komen; terechtkomen
fall away aftakelen; verzwakken; wegglijden steil afhellen
go under afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken onder water gaan; ondergaan; zinken
prolapse afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken inzakken; sterk afnemen; teruglopen; vallen; verzakken; wegzakken; zakken in
sag afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken doorbuigen; doorzakken; gaan hangen; inzakken; sterk afnemen; teruglopen; uitbuiken; uitzakken; vallen; verzakken; wegzakken; zakken in
sink afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken afnemen; doen zinken; inkrimpen; kelderen; krimpen; minder worden; onder water gaan; ondergaan; slinken; verkleinen; verminderen; verzakken; zakken; zinken
subside afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken in elkaar zakken; ineenkrimpen; ineenschrompelen; invallen; inzakken; inzinken; luwen; schrompelen; tot bedaren komen; uitrazen; uitwoeden; verflauwen; verzakken; wegsterven; wegzakken; zakken in
weaken aftakelen; verzwakken; wegglijden aan kracht inboeten; uitputten; verflauwen; verslappen; verweken; verzwakken; week worden; zwak worden; zwakker worden

Wiktionary Translations for wegglijden:


Cross Translation:
FromToVia
wegglijden skid riper — Déplacer au sol (1)