Noun | Related Translations | Other Translations |
cerrar
|
|
dichtdoen; dichtdraaien
|
colocar
|
|
neerzetten
|
contener
|
|
behelzen; inhoud; inhouden; waarmee iets gevuld is
|
depositar
|
|
neerzetten
|
dificultar
|
belemmeren; beperken
|
|
estorbar
|
belemmeren; beperken
|
|
obstaculizar
|
belemmeren; beperken
|
|
obstruir
|
belemmeren; beperken
|
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
acorralar
|
beknotten; beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren
|
afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; bijsluiten; bijvoegen; insluiten; omlijnen; omsingelen; omsluiten; omvatten; toevoegen
|
acotar
|
beknotten; beperken
|
aannemen; aanvaarden; accepteren; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; neppen; omlijnen; omranden
|
aislar
|
beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren
|
afscheiden; afsplijten; afsplitsen; afzijdig stellen; afzonderen; apart zetten; bijsluiten; bijvoegen; buitensluiten; insluiten; isoleren; toevoegen; uitsluiten; vereenzamen
|
apear
|
beknotten; beperken
|
afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; neppen; omlijnen; omranden
|
atenuar
|
afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
|
afnemen; dichtslaan; dichtwerpen; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen
|
cercar
|
beknotten; beperken
|
afbakenen; afdekken; afpalen; afschermen; afschutten; afzetten; begrenzen; beschermen; beschutten; insluiten; neppen; omcirkelen; omleggen; omlijnen; omranden; omsingelen; omsluiten
|
cercenar
|
beknotten; beperken
|
|
cerrar
|
beknotten; beperken
|
aantrekken; afbakenen; afgrendelen; afpalen; afschotten; afschutten; afsluiten; afzetten; afzien van rechtsvervolging; begrenzen; borgen; correct zijn; dicht maken; dichtbinden; dichtdoen; dichtdraaien; dichten; dichtgaan; dichtgooien; dichtmaken; dichtslaan; dichtstoppen; dichttrekken; dichtvallen; dichtwerpen; grendelen; kloppen; locken; omlijnen; op slot doen; op slot zetten; schutten; seponeren; sluiten; stoppen; toebinden; toedoen; toedraaien; toemaken; toetrekken; toevallen; uitdoen; uitdraaien; vergrendelen; zich sluiten
|
colocar
|
beknotten; beperken
|
aanbinden; aanknopen; afbakenen; afpalen; afzetten; beginnen; begrenzen; bevestigen; bijzetten; deponeren; dichtbinden; ergens aan bevestigen; inrichten; installeren; leggen; neerleggen; neerzetten; neppen; omlijnen; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; situeren; stationeren; toebinden; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verneuken; verzekeren; wegleggen; zetten; zich afspelen
|
comprimir
|
beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren
|
bedenken; bijsluiten; bijvoegen; comprimeren; contracteren; fantaseren; inpersen; insluiten; omvatten; samendrukken; samenpersen; samentrekken; toevoegen; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden
|
contener
|
beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren
|
achterhouden; bedwingen; behelzen; behouden; beteugelen; bevatten; bijsluiten; bijvoegen; binnenhouden; geen afstand doen van; houden; in bedwang houden; inhouden; inmaken; inpekelen; insluiten; inzouten; met handen omvatten; omspannen; omvatten; opzijleggen; opzouten; reserveren; terughouden; toevoegen
|
depositar
|
beknotten; beperken
|
afbakenen; afpalen; afzetten; afzien van rechtsvervolging; begrenzen; betrappen; bewaren; bijstorten; bijzetten; deponeren; geld overmaken; inleggen; invoegen; laten uitstappen; leggen; neerleggen; neerzetten; omlijnen; op rekening storten; opslaan; overboeken; overschrijven; overzenden; plaatsen; seponeren; snappen; stationeren; storten; tussenleggen; verneuken; wegleggen; zetten
|
derrocar
|
beknotten; beperken
|
afbakenen; afpalen; afsmijten; afwerpen; afzetten; amputeren; begrenzen; omduwen; omgooien; omkiepen; omkieperen; omlijnen; omstoten; omvergooien; omverstoten; omverwerpen; omwerpen
|
deslindar
|
beknotten; beperken
|
afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen
|
destituir
|
beknotten; beperken
|
afbakenen; afpalen; afzetten; amputeren; begrenzen; omlijnen; omranden; ontheffen; ontslaan; opsturen; posten; sturen; toezenden; uitsturen; verneuken; verzenden; wegsturen; wegzenden
|
destronar
|
beknotten; beperken
|
afbakenen; afpalen; afzetten; amputeren; begrenzen; neppen; omlijnen; onttronen; verneuken
|
dificultar
|
|
bemoeilijken; dwarsbomen; dwarsliggen; hinderen; lastig maken; moeilijker maken; onmogelijk maken; storen; tegengaan; tegenstreven; tegenwerken; verhinderen; weerstreven; zwaarder maken
|
encapsular
|
beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren
|
bijsluiten; bijvoegen; inkapselen; inpakken; inpalmen; insluiten; omvatten; toevoegen; verpakken
|
encauzar
|
beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren
|
|
encerrar
|
beknotten; beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren
|
aanhouden; afdekken; afschermen; afschutten; arresteren; beschermen; beschutten; bijsluiten; bijvoegen; dicht maken; gevangennemen; in elkaar grijpen; in hechtenis nemen; ineengrijpen; ineensluiten; inrekenen; insluiten; omgeven; omringen; omsingelen; omsluiten; omvatten; opbergen; oppakken; opsluiten; toevoegen; vastzetten; vatten; wegbergen; wegsluiten
|
englobar
|
beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren
|
bijsluiten; bijvoegen; insluiten; met handen omvatten; omspannen; omvatten; overkoepelen; toevoegen
|
envolver
|
beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren
|
bijsluiten; bijvoegen; compliceren; draperen; emballeren; ingewikkeld maken; inpakken; insluiten; inwikkelen; met handen omvatten; met stof behangen; moeilijk maken; om het lijf binden; ombinden; omgeven; omringen; omspannen; omtrekken; omvatten; omwikkelen; omwinden; toevoegen; verpakken; wikkelen
|
estafar
|
beknotten; beperken
|
aanpakken; afbakenen; afpalen; afzetten; bedonderen; bedotten; bedriegen; beduvelen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; begoochelen; begrenzen; belazeren; besodemieteren; foppen; grijpen; in de maling nemen; misleiden; neppen; omlijnen; oplichten; te pakken nemen; tillen; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; voor de gek houden; zwendelen
|
estorbar
|
|
bemoeilijken; dwarsbomen; dwarsliggen; hinderen; kwaad doen; moeilijker maken; nadelig zijn; onmogelijk maken; schaden; storen; tegenwerken; verhinderen; zwaarder maken
|
incluir
|
beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren
|
bijdoen; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; erbij optellen; erbij tellen; erbij voegen; insluiten; meeberekenen; meerekenen; meetellen; met handen omvatten; omsingelen; omsluiten; omspannen; omvatten; optellen; toevoegen
|
limitar
|
beknotten; beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren
|
afgrenzen; begrenzen; beknotten; bijsluiten; bijvoegen; grenzen; grenzen aan; inperken; insluiten; toevoegen; van grenzen voorzien
|
neutralizar
|
beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren
|
neutraliseren
|
obstaculizar
|
|
barricaderen; belemmeren; beletten; doen mislukken; dwarsbomen; dwarsliggen; een stokje steken voor; kazen; tegengaan; tegenstreven; tegenwerken; verhinderen; verijdelen; versperren; voorkomen; voorkómen; weerstreven
|
obstruir
|
|
barricaderen; bemoeilijken; kazen; moeilijker maken; versperren; zwaarder maken
|
recortar
|
beknotten; beperken
|
achteruitgaan; afnemen; beknotten; bijknippen; bijsnijden; bomen kappen; coifferen; declineren; een beetje knippen; hakken; houwen; inperken; kappen; kleiner maken; knippen; minder worden; minimaliseren; omhakken; uitknippen; vellen; verkleinen; wegsnijden
|
reducir
|
afnemen; beknotten; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
|
achteruitgaan; afbreuk doen aan; afnemen; afprijzen; benadelen; declineren; herleiden; inkrimpen; kleiner maken; krimpen; minder maken; minder worden; minimaliseren; neerleggen; onderuit halen; reduceren; schaden; slinken; terugdraaien; terugdrijven; terugdringen; terugschroeven; terugvoeren; verkleinen; verlagen; verminderen
|
reducirse
|
afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
|
afnemen; dalen; declineren; door koken dikker maken; door koken verdikken; inbinden; indikken; inkoken; inkrimpen; kleiner worden; krimpen; minder worden; minderen; slinken; tanen; teruggaan; verdikken; verminderen; vervallen
|
restringir
|
beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren
|
afnemen; bijsluiten; bijvoegen; inkorten; inkrimpen; insluiten; korter maken; krimpen; minder worden; slinken; toevoegen; verkleinen; verkorten; verminderen
|
vallar
|
beknotten; beperken
|
|
-
|
bepalen; reduceren
|
|
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
incluir
|
|
bundelen
|
Other | Related Translations | Other Translations |
envolver
|
|
erbij betrekken; verwikkelen
|