Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. aanranden:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aanranden from Dutch to Spanish

aanranden:

aanranden verbe (rand aan, randt aan, randde aan, randden aan, aangerand)

  1. aanranden (verkrachten)
    violar
  2. aanranden (vrouw aanranden)

Conjugations for aanranden:

o.t.t.
  1. rand aan
  2. randt aan
  3. randt aan
  4. randen aan
  5. randen aan
  6. randen aan
o.v.t.
  1. randde aan
  2. randde aan
  3. randde aan
  4. randden aan
  5. randden aan
  6. randden aan
v.t.t.
  1. heb aangerand
  2. hebt aangerand
  3. heeft aangerand
  4. hebben aangerand
  5. hebben aangerand
  6. hebben aangerand
v.v.t.
  1. had aangerand
  2. had aangerand
  3. had aangerand
  4. hadden aangerand
  5. hadden aangerand
  6. hadden aangerand
o.t.t.t.
  1. zal aanranden
  2. zult aanranden
  3. zal aanranden
  4. zullen aanranden
  5. zullen aanranden
  6. zullen aanranden
o.v.t.t.
  1. zou aanranden
  2. zou aanranden
  3. zou aanranden
  4. zouden aanranden
  5. zouden aanranden
  6. zouden aanranden
diversen
  1. rand aan!
  2. randt aan!
  3. aangerand
  4. aanrandende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanranden:

NounRelated TranslationsOther Translations
violar aanranden
VerbRelated TranslationsOther Translations
violar aanranden; verkrachten geweld gebruiken; inbreuk maken; misbruiken; onteren; ontheiligen; ontwijden; overtreden; schenden; zich aan iemand vergrijpen
violar a una mujer aanranden; vrouw aanranden

Related Definitions for "aanranden":

  1. met geweld dwingen tot lichamelijk contact1
    • een onbekende man heeft haar aangerand1

Wiktionary Translations for aanranden:

aanranden
verb
  1. aantasten
  2. verkrachten

Cross Translation:
FromToVia
aanranden asaltar; atacar assault — to attack, threaten or harass
aanranden acometer; asaltar; saltear assaillir — propre|fr (figuré) attaquer vivement par surprise.

Related Translations for aanranden