Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. debuteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for debuteren from Dutch to Spanish

debuteren:

debuteren verbe (debuteer, debuteert, debuteerde, debuteerden, gedebuteerd)

  1. debuteren

Conjugations for debuteren:

o.t.t.
  1. debuteer
  2. debuteert
  3. debuteert
  4. debuteren
  5. debuteren
  6. debuteren
o.v.t.
  1. debuteerde
  2. debuteerde
  3. debuteerde
  4. debuteerden
  5. debuteerden
  6. debuteerden
v.t.t.
  1. heb gedebuteerd
  2. hebt gedebuteerd
  3. heeft gedebuteerd
  4. hebben gedebuteerd
  5. hebben gedebuteerd
  6. hebben gedebuteerd
v.v.t.
  1. had gedebuteerd
  2. had gedebuteerd
  3. had gedebuteerd
  4. hadden gedebuteerd
  5. hadden gedebuteerd
  6. hadden gedebuteerd
o.t.t.t.
  1. zal debuteren
  2. zult debuteren
  3. zal debuteren
  4. zullen debuteren
  5. zullen debuteren
  6. zullen debuteren
o.v.t.t.
  1. zou debuteren
  2. zou debuteren
  3. zou debuteren
  4. zouden debuteren
  5. zouden debuteren
  6. zouden debuteren
diversen
  1. debuteer!
  2. debuteert!
  3. gedebuteerd
  4. debuterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for debuteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
debutar debuteren

Wiktionary Translations for debuteren:

debuteren
verb
  1. voor de eerste keer doen