Dutch

Detailed Translations for overgaan from Dutch to Spanish

overgaan:

overgaan verbe (ga over, gaat over, ging over, gingen over, overgegaan)

  1. overgaan
    atravesar; pasar; cruzar
  2. overgaan (bellen)

Conjugations for overgaan:

o.t.t.
  1. ga over
  2. gaat over
  3. gaat over
  4. gaan over
  5. gaan over
  6. gaan over
o.v.t.
  1. ging over
  2. ging over
  3. ging over
  4. gingen over
  5. gingen over
  6. gingen over
v.t.t.
  1. ben overgegaan
  2. bent overgegaan
  3. is overgegaan
  4. zijn overgegaan
  5. zijn overgegaan
  6. zijn overgegaan
v.v.t.
  1. was overgegaan
  2. was overgegaan
  3. was overgegaan
  4. waren overgegaan
  5. waren overgegaan
  6. waren overgegaan
o.t.t.t.
  1. zal overgaan
  2. zult overgaan
  3. zal overgaan
  4. zullen overgaan
  5. zullen overgaan
  6. zullen overgaan
o.v.t.t.
  1. zou overgaan
  2. zou overgaan
  3. zou overgaan
  4. zouden overgaan
  5. zouden overgaan
  6. zouden overgaan
diversen
  1. ga over!
  2. gaat over!
  3. overgegaan
  4. overgaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

overgaan

  1. overgaan
    el timbre

Translation Matrix for overgaan:

NounRelated TranslationsOther Translations
atravesar overlopen; oversteken
cruzar overlopen; oversteken
timbre overgaan bel; belknop; belsignaal; deurbel; intonatie; klankkleur; klanktint; lakstempel; lakzegel; schel; timbre; toonkleur
VerbRelated TranslationsOther Translations
atravesar overgaan doorbreken; doorhakken; doorheen reizen; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; doorvaren; dwars oversteken; in tweeën houwen; klieven; kloven; oversteken; reizen door
cruzar overgaan doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; dwars oversteken; een kruis slaan; in tweeën houwen; keperen; klieven; kloven; kruisen; opkruisen; oplaveren; oversteken
hacer sonar bellen; overgaan
pasar overgaan aankomen; achteruitgaan; aflopen; afsluiten; bezoeken; bezwijken; dichtdoen; doodgaan; doorgeven; doorhalen; doorkomen; doorspelen; doorvertellen; erdoor komen; gebeuren; geld overmaken; geschieden; iemand opzoeken; inhalen; instorten; kapotgaan; langsgaan; langskomen; omkomen; op visite gaan; oprijzen; overboeken; overheen gaan; overheen trekken; overkomen; overlijden; overschrijden; overschrijven; overzenden; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; rijzen; rondbrieven; rondvertellen; sluiten; snel bewegen; sterven; tenondergaan; teruggaan; toedoen; toegaan; toemaken; vergaan; verlopen; verrotten; verstrijken; verteren; vervallen; voorbijgaan; voorbijkomen; voorbijlopen; voorbijrijden; voordoen; voorvallen; wegrotten; zinken
sonar bellen; overgaan beieren; doorklinken; echoën; galmen; geluid maken; klank voortbrengen; kletteren; klingelen; klinken; luiden; met krachtige stem zingen; naklinken; rammelen; rinkelen; schallen; tingelen; tinkelen; weerklinken; weerschallen
- verdwijnen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
atravesar overspannen; overwerkt

Synonyms for "overgaan":


Antonyms for "overgaan":


Related Definitions for "overgaan":

  1. naar de andere kant gaan1
    • we gaan de grens over1
  2. naar een hogere klas gaan1
    • ga je over in juli?1
  3. rinkelen1
    • de telefoon gaat drie keer over1
  4. van de ene toestand in de andere veranderen1
    • langzaam gaat het water over in ijs1
  5. iets anders gaan gebruiken1
    • we gaan over op aardgas1
  6. voorbij gaan1
    • die pijn gaat wel weer over1

Wiktionary Translations for overgaan:


Cross Translation:
FromToVia
overgaan pasar pass — change from one state to another
overgaan convertirse turn into — intransitive: become
overgaan avanzar; adelantarse; adelantar; precedir avancerpousser en avant, porter en avant.
overgaan sonar; llamar; tocar la campanilla; tocar sonnerrendre un son.
overgaan superar; vencer; atravesar; aventajar surmontermonter au-dessus.
overgaan tintinar; tintinear tinterfaire sonner lentement une cloche, en sorte que le battant ne frapper que d’un côté.

Related Translations for overgaan