Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. afweken:
  2. afwijken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afweken from Dutch to Spanish

afweken:

afweken verbe (week af, weekt af, weekte af, weekten af, afgeweekt)

  1. afweken
  2. afweken (losweken; afstomen)

Conjugations for afweken:

o.t.t.
  1. week af
  2. weekt af
  3. weekt af
  4. weken af
  5. weken af
  6. weken af
o.v.t.
  1. weekte af
  2. weekte af
  3. weekte af
  4. weekten af
  5. weekten af
  6. weekten af
v.t.t.
  1. heb afgeweekt
  2. hebt afgeweekt
  3. heeft afgeweekt
  4. hebben afgeweekt
  5. hebben afgeweekt
  6. hebben afgeweekt
v.v.t.
  1. had afgeweekt
  2. had afgeweekt
  3. had afgeweekt
  4. hadden afgeweekt
  5. hadden afgeweekt
  6. hadden afgeweekt
o.t.t.t.
  1. zal afweken
  2. zult afweken
  3. zal afweken
  4. zullen afweken
  5. zullen afweken
  6. zullen afweken
o.v.t.t.
  1. zou afweken
  2. zou afweken
  3. zou afweken
  4. zouden afweken
  5. zouden afweken
  6. zouden afweken
diversen
  1. week af!
  2. weekt af!
  3. afgeweekt
  4. afwekende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afweken:

NounRelated TranslationsOther Translations
despegar afvloeien; wegstromen; wegvloeien
VerbRelated TranslationsOther Translations
despegar afstomen; afweken; losweken aanvangen; beginnen; de hoogte ingaan; doorbreken; in de lucht omhoogstijgen; loskomen; omhoogkomen; ontslagen worden; op vrije voeten gesteld worden; opstijgen; opvliegen; starten; stijgen; van start gaan; vrijkomen
despegar remojando afstomen; afweken; losweken
soltarse afstomen; afweken; losweken detacheren; eraf gaan; los worden; losbarsten; losbreken; losgaan; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; scheiden; tornen; uithalen; uittrekken

afwijken:

afwijken verbe (wijk af, wijkt af, week af, weken af, afgeweken)

  1. afwijken (verschillen)

Conjugations for afwijken:

o.t.t.
  1. wijk af
  2. wijkt af
  3. wijkt af
  4. wijken af
  5. wijken af
  6. wijken af
o.v.t.
  1. week af
  2. week af
  3. week af
  4. weken af
  5. weken af
  6. weken af
v.t.t.
  1. ben afgeweken
  2. bent afgeweken
  3. is afgeweken
  4. zijn afgeweken
  5. zijn afgeweken
  6. zijn afgeweken
v.v.t.
  1. was afgeweken
  2. was afgeweken
  3. was afgeweken
  4. waren afgeweken
  5. waren afgeweken
  6. waren afgeweken
o.t.t.t.
  1. zal afwijken
  2. zult afwijken
  3. zal afwijken
  4. zullen afwijken
  5. zullen afwijken
  6. zullen afwijken
o.v.t.t.
  1. zou afwijken
  2. zou afwijken
  3. zou afwijken
  4. zouden afwijken
  5. zouden afwijken
  6. zouden afwijken
diversen
  1. wijk af!
  2. wijkt af!
  3. afgeweken
  4. afwijkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afwijken:

NounRelated TranslationsOther Translations
apartarse afkeren
VerbRelated TranslationsOther Translations
apartarse afwijken; verschillen afkeren; afwenden; opzij gaan; opzijgaan; uitwijken; uitwijken voor iets; zich omdraaien; zwenken
desviarse de afwijken; verschillen
diferenciarse afwijken; verschillen aanschouwen; bekijken; differentiëren; een ereteken geven; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; van elkaar onderscheiden; zien
diferir afwijken; verschillen afwisselen; opschorten; opschuiven; rekken; uiteenlopen; uitstellen; variëren; veranderen; verdagen; verschillen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven; wisselen
ser diferente afwijken; verschillen schelen; verschil maken; verschillen
ser distinto afwijken; verschillen schelen; verschil maken; verschillen

Related Definitions for "afwijken":

  1. anders zijn1
    • deze kleur wijkt af van die andere kleur1
  2. je ergens niet aan houden1
    • we zijn van het plan afgeweken1

Wiktionary Translations for afwijken:

afwijken
verb
  1. niet de gangbare norm volgen

Cross Translation:
FromToVia
afwijken desviar dévier — Se détourner, être détourné de sa direction.