Dutch

Detailed Translations for besluipen from Dutch to Spanish

besluipen:

besluipen verbe (besluip, besluipt, besloop, beslopen, beslopen)

  1. besluipen (tijgeren; bekruipen)

Conjugations for besluipen:

o.t.t.
  1. besluip
  2. besluipt
  3. besluipt
  4. besluipen
  5. besluipen
  6. besluipen
o.v.t.
  1. besloop
  2. besloop
  3. besloop
  4. beslopen
  5. beslopen
  6. beslopen
v.t.t.
  1. heb beslopen
  2. hebt beslopen
  3. heeft beslopen
  4. hebben beslopen
  5. hebben beslopen
  6. hebben beslopen
v.v.t.
  1. had beslopen
  2. had beslopen
  3. had beslopen
  4. hadden beslopen
  5. hadden beslopen
  6. hadden beslopen
o.t.t.t.
  1. zal besluipen
  2. zult besluipen
  3. zal besluipen
  4. zullen besluipen
  5. zullen besluipen
  6. zullen besluipen
o.v.t.t.
  1. zou besluipen
  2. zou besluipen
  3. zou besluipen
  4. zouden besluipen
  5. zouden besluipen
  6. zouden besluipen
diversen
  1. besluip!
  2. besluipt!
  3. beslopen
  4. besluipend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

besluipen [znw.] nom

  1. besluipen (bekruipen)
    el acometer

Translation Matrix for besluipen:

NounRelated TranslationsOther Translations
acometer bekruipen; besluipen aantasten; aanvallen; attaqueren
VerbRelated TranslationsOther Translations
acercarse furtivamente a bekruipen; besluipen; tijgeren
acercarse sigilosamente a bekruipen; besluipen; tijgeren
acometer aanvallen; attaqueren; bestormen; doordrijven; dwingen; forceren; iemand overvallen met iets; inhakken; inhouwen; overrompelen; overvallen; verrassen