Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. bezorger:


Dutch

Detailed Translations for bezorger from Dutch to Spanish

bezorger:

bezorger [de ~ (m)] nom

  1. de bezorger (rondbrenger; bode; besteller; koerier)
    el distribuidor; el repartidor
  2. de bezorger (postbode; brievenbesteller; besteller; bode)
    el cartero; el repartidor; el mensajero; la charla

Translation Matrix for bezorger:

NounRelated TranslationsOther Translations
cartero besteller; bezorger; bode; brievenbesteller; postbode
charla besteller; bezorger; bode; brievenbesteller; postbode achterklap; babbeltje; causerie; conversatie; dialoog; gebabbel; gekeuvel; geklap; geklep; geklets; gekout; gekwebbel; gepraat; geroddel; gesprek; inleiding; interview; introductie; klap; klets; kout; kwaadsprekerij; laster; lastering; lasterpraatje; mondeling onderhoud; praat; praatje; praatjes; prietpraat; proloog; roddel; roddelpraat; roddels; samenspraak; stof tot gepraat; tweegesprek; tweespraak; voorbericht; voorwoord; vraaggesprek; zwartmaken
distribuidor besteller; bezorger; bode; koerier; rondbrenger distribuant; distributeur; ronddeler; uitdeler; verleenster
mensajero besteller; bezorger; bode; brievenbesteller; postbode aankondiger; aanwijzing; boodschappenjongen; boodschapper; ijlbode; koerier; loopjongen; renbode; voorbode; voorloper; voorteken
repartidor besteller; bezorger; bode; brievenbesteller; koerier; postbode; rondbrenger afgeefster; distribuant; distributeur; distributeuse; uitdeler; uitreikster; verleenster; verspreidster

Related Words for "bezorger":