Dutch

Detailed Translations for bouderen from Dutch to Spanish

bouderen:

Conjugations for bouderen:

o.t.t.
  1. boudeer
  2. boudeert
  3. boudeert
  4. bouderen
  5. bouderen
  6. bouderen
o.v.t.
  1. boudeerde
  2. boudeerde
  3. boudeerde
  4. boudeerden
  5. boudeerden
  6. boudeerden
v.t.t.
  1. heb geboudeerd
  2. hebt geboudeerd
  3. heeft geboudeerd
  4. hebben geboudeerd
  5. hebben geboudeerd
  6. hebben geboudeerd
v.v.t.
  1. had geboudeerd
  2. had geboudeerd
  3. had geboudeerd
  4. hadden geboudeerd
  5. hadden geboudeerd
  6. hadden geboudeerd
o.t.t.t.
  1. zal bouderen
  2. zult bouderen
  3. zal bouderen
  4. zullen bouderen
  5. zullen bouderen
  6. zullen bouderen
o.v.t.t.
  1. zou bouderen
  2. zou bouderen
  3. zou bouderen
  4. zouden bouderen
  5. zouden bouderen
  6. zouden bouderen
diversen
  1. boudeer!
  2. boudeert!
  3. geboudeerd
  4. bouderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bouderen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
amurrarse bouderen; een pruillip trekken; pruilen
enfurruñarse bouderen; een pruillip trekken; pruilen aftobben; kniezen; kwaad zijn; mokken; schuimbekken; tobben; woedend zijn
estar de mal humor bouderen; een pruillip trekken; pruilen aftobben; kwaad zijn; schuimbekken; woedend zijn
estar de morros bouderen; een pruillip trekken; pruilen kniezen; mokken
estar enojado bouderen; een pruillip trekken; pruilen
hacer pucheros bouderen; een pruillip trekken; pruilen
poner hocico bouderen; een pruillip trekken; pruilen
poner morritos bouderen; een pruillip trekken; pruilen kniezen; kwaad zijn; mokken; schuimbekken; woedend zijn
resentirse bouderen; een pruillip trekken; pruilen kwaad zijn; schuimbekken; woedend zijn