Dutch

Detailed Translations for commandeerde from Dutch to Spanish

commanderen:

Conjugations for commanderen:

o.t.t.
  1. commandeer
  2. commandeert
  3. commandeert
  4. commanderen
  5. commanderen
  6. commanderen
o.v.t.
  1. commandeerde
  2. commandeerde
  3. commandeerde
  4. commandeerden
  5. commandeerden
  6. commandeerden
v.t.t.
  1. heb gecommandeerd
  2. hebt gecommandeerd
  3. heeft gecommandeerd
  4. hebben gecommandeerd
  5. hebben gecommandeerd
  6. hebben gecommandeerd
v.v.t.
  1. had gecommandeerd
  2. had gecommandeerd
  3. had gecommandeerd
  4. hadden gecommandeerd
  5. hadden gecommandeerd
  6. hadden gecommandeerd
o.t.t.t.
  1. zal commanderen
  2. zult commanderen
  3. zal commanderen
  4. zullen commanderen
  5. zullen commanderen
  6. zullen commanderen
o.v.t.t.
  1. zou commanderen
  2. zou commanderen
  3. zou commanderen
  4. zouden commanderen
  5. zouden commanderen
  6. zouden commanderen
en verder
  1. ben gecommandeerd
  2. bent gecommandeerd
  3. is gecommandeerd
  4. zijn gecommandeerd
  5. zijn gecommandeerd
  6. zijn gecommandeerd
diversen
  1. commandeer!
  2. commandeert!
  3. gecommandeerd
  4. commanderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for commanderen:

NounRelated TranslationsOther Translations
conducir autorijden; rijden
dirigir besturen; leidinggeven
guiar drijven
llevar wegdragen
VerbRelated TranslationsOther Translations
conducir aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven aan het stuur zitten; begeleiden; een paard mennen; karren; leiden; meevoeren; mennen; rijden; sturen; transporteren; vervoeren; voeren; zenden
dar orden de aanvoeren; bevel voeren over; bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; leiden; leidinggeven; opdragen; verordenen; verordonneren
decretar aanvoeren; bevel voeren over; bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; leiden; leidinggeven; opdragen; verordenen; verordonneren afkondigen; bevelen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; ordonneren; verordenen; verordineren; voorschrijven
dirigir aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven aan het stuur zitten; aanvoeren; adres aanbrengen; adresseren; afspreken; arrangeren; bedisselen; besturen; dirigeren; leiden; leiding geven; managen; orkest dirigeren; regelen; regisseren; sturen; verwijzen; voorzitten; zenden; zich voegen
encabezar aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven aanvoeren; besturen; leiden; leiding geven; managen; voorzitten
encargar bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren aanbesteden; belasten; bestellen; instructie geven; instrueren; opdracht geven; opdragen; orderen; uitbesteden; voorbestellen; vooruitbestellen
encomendar bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren instructie geven; instrueren; opdracht geven; opdragen
estar en cabeza aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven aanvoeren; besturen; leiden; leiding geven; managen; voorzitten
gobernar aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven aanvoeren; besturen; leiden; leiding geven; managen; voorzitten
guiar aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven aanvoeren; begeleiden; besturen; een paard mennen; erdoor loodsen; leiden; leiding geven; managen; mennen; rondleiden; voorzitten
ir a la cabeza aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven aanvoeren; besturen; leiden; leiding geven; managen; voorafgaan; vooropgaan; voorzitten
ir delante aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven aanvoeren; besturen; leiden; leiding geven; managen; vooraan rijden; voorafgaan; vooropgaan; vooroprijden; voorrijden; vooruit zijn; vooruitrijden; voorzitten
liderar aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
llevar aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven aan hebben; aanleveren; afgeven; afleveren; beroven van; bestellen; bezorgen; brengen; depriveren; dragen; gebukt gaan onder; leveren; ontnemen; overhandigen; te kort doen; terugbezorgen; thuisbezorgen; toeleveren; torsen
mandar aanvoeren; bevel voeren over; bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; leiden; leidinggeven; opdragen; verordenen; verordonneren aanvoeren; afgeven; afleveren; beheersen; belasten; bestellen; besturen; bevelen; bezorgen; brengen; capituleren; de overhand hebben; dicteren; doen toekomen; doordrijven; gebieden; gelasten; heerschappij voeren; heersen; heersen over; iem. iets sturen; instructie geven; instrueren; insturen; inzenden; leiden; leiding geven; machtiger zijn; majoreren; managen; onderwerpen; ontheffen; ontslaan; opdracht geven; opdragen; opgeven; opsturen; overgeven; overhandigen; overheersen; overmaken; posten; sturen; thuisbezorgen; toezenden; uitleveren; uitsturen; versturen; verzenden; voorschrijven; voorzitten; wegsturen; wegzenden; zenden; zich overgeven
obligar bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren afdwingen; bevelen; dicteren; dwingen; forceren; gebieden; gelasten; noodzaken tot; opdwingen; voorschrijven
ordenar aanvoeren; bevel voeren over; bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; leiden; leidinggeven; opdragen; verordenen; verordonneren afdoen; afhandelen; afkondigen; arrangeren; belasten; bergen; beslechten; bevelen; classificeren; decreteren; dicteren; dwingen; ficheren; forceren; gebieden; gelasten; groeperen; indelen; instructie geven; instrueren; klusje opknappen; klussen; op orde brengen; opdracht geven; opdragen; opknappen; opruimen; ordenen; ordonneren; rangeren; rangordenen; rangschikken; renoveren; restaureren; schiften; sorteren; systematiseren; twist uit de weg ruimen; uitzoeken; verordenen; verordineren; voorschrijven
pilotar aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven bevaren; binnenleiden; binnenloodsen; navigeren; varen
preceder aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven een voorsprong hebben; iemand voorgaan; voorliggen; vooruitgaan
presidir aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
ser primero aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven

Wiktionary Translations for commanderen:

commanderen
verb
  1. het bevel voeren over

External Machine Translations: