Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. doppen:


Dutch

Detailed Translations for dopten from Dutch to Spanish

doppen:

doppen verbe (dop, dopt, dopte, dopten, gedopt)

  1. doppen (pellen)
    pelar; mondar

Conjugations for doppen:

o.t.t.
  1. dop
  2. dopt
  3. dopt
  4. doppen
  5. doppen
  6. doppen
o.v.t.
  1. dopte
  2. dopte
  3. dopte
  4. dopten
  5. dopten
  6. dopten
v.t.t.
  1. heb gedopt
  2. hebt gedopt
  3. heeft gedopt
  4. hebben gedopt
  5. hebben gedopt
  6. hebben gedopt
v.v.t.
  1. had gedopt
  2. had gedopt
  3. had gedopt
  4. hadden gedopt
  5. hadden gedopt
  6. hadden gedopt
o.t.t.t.
  1. zal doppen
  2. zult doppen
  3. zal doppen
  4. zullen doppen
  5. zullen doppen
  6. zullen doppen
o.v.t.t.
  1. zou doppen
  2. zou doppen
  3. zou doppen
  4. zouden doppen
  5. zouden doppen
  6. zouden doppen
diversen
  1. dop!
  2. dopt!
  3. gedopt
  4. doppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

doppen [het ~] nom

  1. het doppen (pellen)
    el pelar

Translation Matrix for doppen:

NounRelated TranslationsOther Translations
pelar doppen; pellen
VerbRelated TranslationsOther Translations
mondar doppen; pellen aardappels schillen; jassen; pellen; schillen
pelar doppen; pellen aardappels schillen; afschilferen; jassen; ontvellen; pellen; schilferen; schillen; stropen

Related Words for "doppen":