Summary


Dutch

Detailed Translations for handreiken from Dutch to Spanish

handreiken:

handreiken verbe

  1. handreiken (assisteren)

Translation Matrix for handreiken:

NounRelated TranslationsOther Translations
atender gehoor; gevolg; gevolg geven aan; klaarstaan
auxiliar hulpkracht; hulpwerkwoord; kantoorbediende; klerk; medewerkster
contribuir erin brengen; inbrengen
servir opdienen; serveren
VerbRelated TranslationsOther Translations
asistir assisteren; handreiken assisteren; bijspringen; bijstaan; erbij zijn; helpen; iemand vervangen; iets in te brengen hebben; inbrengen; meehelpen; ondersteunen; seconderen; tegenwoordig zijn; verplegen; verzorgen; weldoen
atender assisteren; handreiken aandachtig luisteren; aanhoren; afrekenen; assisteren; beantwoorden; bedienen; belonen; betalen; bezoldigen; bijspringen; bijstaan; dokken; gehoorzamen; helpen; honoreren; iemand vervangen; knoppen bedienen; lonen; luisteren; ondersteunen; ondervragen; opletten; overhoren; salariëren; seconderen; serveren; toehoren; toeluisteren; uithoren; uitvragen; verhoren; verplegen; verzorgen; weldoen; zorg dragen; zorgen; zorgen voor; zorgen voor iets
auxiliar assisteren; handreiken bijspringen; iemand vervangen
ayudar assisteren; handreiken assisteren; avanceren; bijdragen; bijspringen; bijstaan; doorhelpen; helpen; iemand vervangen; meehelpen; ondersteunen; promoten; seconderen; verder helpen; verderhelpen; vooruithelpen; weldoen
colaborar assisteren; handreiken assisteren; bijspringen; bijstaan; coöpereren; helpen; ondersteunen; samenwerken; seconderen; weldoen
contribuir assisteren; handreiken bijdragen; iets in te brengen hebben; inbrengen; insturen; intrigeren; inzenden; konkelen; kuipen; meehelpen
cooperar assisteren; handreiken assisteren; bijspringen; bijstaan; coöpereren; helpen; meewerken; ondersteunen; samenwerken; seconderen; weldoen
secundar assisteren; handreiken motiveren
servir assisteren; handreiken aan tafel bedienen; assisteren; bedienen; bijgieten; bijspringen; bijstaan; dienen; dienst doen; doneren; eten opscheppen; gerieven; geven; gunnen; gunst verlenen; helpen; inschenken; intappen; knoppen bedienen; ondersteunen; opdienen; opdissen; opscheppen; schenken; seconderen; serveren; tappen; van dienst zijn; voorschotelen; voorzetten; weldoen
socorrer assisteren; handreiken