Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. nabouwen:


Dutch

Detailed Translations for nabouwen from Dutch to Spanish

nabouwen:

nabouwen verbe

  1. nabouwen (nazeggen; herhalen; napraten; echoën)

Translation Matrix for nabouwen:

NounRelated TranslationsOther Translations
resonar daveren; denderen; dreunen
VerbRelated TranslationsOther Translations
hacer eco echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen echoën; galmen; naklinken; resoneren; schallen; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen
reiterar echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen
repasar echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen bekijken; beproeven; bezichtigen; doorgeven; doorlezen; doornemen; doorspelen; doorvertellen; herhalen; inspecteren; keuren; nalezen; oefenen; onderzoeken; opnieuw lezen; overlezen; repeteren; rondbrieven; rondvertellen; testen
repercutir echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen de trom roeren; echoën; galmen; naklinken; nawerken; nawerken van geneesmiddelen; reflecteren; resoneren; roffelen; schallen; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; terugwerken; terugwerkende kracht hebben; trommelen; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen
repetir echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen herhalen; hernieuwen; oefenen; opnieuw doen; overdoen; repeteren
resonar echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen daveren; de bal terugkaatsen; denderen; dreunen; druisen; druist in tegen; echoën; galmen; inklinken; met gelijke munt terugbetalen; met krachtige stem zingen; naklinken; resoneren; schallen; vergelden; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
repetir herhalen