Dutch

Detailed Translations for omroepen from Dutch to Spanish

omroepen:

omroepen verbe (roep om, roept om, riep om, riepen om, omgeroepen)

  1. omroepen (nieuwsberichten omroepen)
  2. omroepen (programma uitzenden)
  3. omroepen (namen afroepen; afroepen)

Conjugations for omroepen:

o.t.t.
  1. roep om
  2. roept om
  3. roept om
  4. roepen om
  5. roepen om
  6. roepen om
o.v.t.
  1. riep om
  2. riep om
  3. riep om
  4. riepen om
  5. riepen om
  6. riepen om
v.t.t.
  1. heb omgeroepen
  2. hebt omgeroepen
  3. heeft omgeroepen
  4. hebben omgeroepen
  5. hebben omgeroepen
  6. hebben omgeroepen
v.v.t.
  1. had omgeroepen
  2. had omgeroepen
  3. had omgeroepen
  4. hadden omgeroepen
  5. hadden omgeroepen
  6. hadden omgeroepen
o.t.t.t.
  1. zal omroepen
  2. zult omroepen
  3. zal omroepen
  4. zullen omroepen
  5. zullen omroepen
  6. zullen omroepen
o.v.t.t.
  1. zou omroepen
  2. zou omroepen
  3. zou omroepen
  4. zouden omroepen
  5. zouden omroepen
  6. zouden omroepen
en verder
  1. ben omgeroepen
  2. bent omgeroepen
  3. is omgeroepen
  4. zijn omgeroepen
  5. zijn omgeroepen
  6. zijn omgeroepen
diversen
  1. roep om!
  2. roept om!
  3. omgeroepen
  4. omroepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for omroepen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
anunciar nieuwsberichten omroepen; omroepen aandienen; aangeven; aankondigen; aanschrijven; aantrekken; aanzeggen; adverteren; afkondigen; aflezen; afroepen; annonceren; bekend maken; bekendmaken; declareren; decreteren; iets aankondigen; in aantocht zijn; informeren; inlichten; kennis geven; konde doen; ontbieden; op de hoogte brengen; openbaar maken; oplezen; oproepen; proclameren; propaganda maken; reclame maken; sommeren; tippen; uitvaardigen; van iets in kennis stellen; verwittigen; waarschuwen; werven; zich aandienen; zich voordoen
difundir omroepen; programma uitzenden afkondigen; babbelen; bekendmaken; kakelen; klappen; kletsen; klikken; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; proclameren; snateren; spreken; uitstrooien; uitzaaien; uitzenden; verklappen; verklikken; verlinken; verraden; wauwelen; zwammen
emitir omroepen; programma uitzenden afkondigen; afscheiden; afvoeren; bekendmaken; emitteren; laten zien; lozen; opsturen; posten; proclameren; rondstralen; sturen; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; toezenden; uitgeven; uitscheiden; uitstoten; uitstralen; uitwerpen; uitzenden; verzenden; wegsturen; wegzenden; zenden
emitir noticias nieuwsberichten omroepen; omroepen
pasar lista afroepen; namen afroepen; omroepen
retransmitir omroepen; programma uitzenden capituleren; heruitzenden; opgeven; opsturen; overgeven; posten; sturen; toezenden; uitleveren; versturen; verzenden; wegsturen; wegzenden; zenden; zich overgeven
televisar omroepen; programma uitzenden
transmitir omroepen; programma uitzenden aangeven; aanreiken; afgeven; communiceren; delegeren; geld overmaken; geven; overboeken; overbrengen; overdragen; overgeven; overhandigen; overleveren; overschrijven; overzenden; toesteken
OtherRelated TranslationsOther Translations
emitir uitkomen; uitstromen

Related Words for "omroepen":


Wiktionary Translations for omroepen:


Cross Translation:
FromToVia
omroepen emitir; radiar diffuserrépandre dans toutes les directions.

omroepen form of omroep:


Related Translations for omroepen