Dutch

Detailed Translations for opjutten from Dutch to Spanish

opjutten:

Conjugations for opjutten:

o.t.t.
  1. jut op
  2. jut op
  3. jut op
  4. jutten op
  5. jutten op
  6. jutten op
o.v.t.
  1. jutte op
  2. jutte op
  3. jutte op
  4. jutten op
  5. jutten op
  6. jutten op
v.t.t.
  1. heb opgejut
  2. hebt opgejut
  3. heeft opgejut
  4. hebben opgejut
  5. hebben opgejut
  6. hebben opgejut
v.v.t.
  1. had opgejut
  2. had opgejut
  3. had opgejut
  4. hadden opgejut
  5. hadden opgejut
  6. hadden opgejut
o.t.t.t.
  1. zal opjutten
  2. zult opjutten
  3. zal opjutten
  4. zullen opjutten
  5. zullen opjutten
  6. zullen opjutten
o.v.t.t.
  1. zou opjutten
  2. zou opjutten
  3. zou opjutten
  4. zouden opjutten
  5. zouden opjutten
  6. zouden opjutten
en verder
  1. ben opgejut
  2. bent opgejut
  3. is opgejut
  4. zijn opgejut
  5. zijn opgejut
  6. zijn opgejut
diversen
  1. jut op!
  2. jut op!
  3. opgejut
  4. opjuttend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opjutten:

NounRelated TranslationsOther Translations
animar aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; prikkel; stimuleren; toejuichen
empujar aanstoten; porren
engendrar provoceren; uitlokken
estimular aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; instigeren; opwekken; prikkel; stimuleren; toejuichen
incitar aanslingeren; aanzwengelen
incitar a aanmoedigen; aansporen; aanzetten; prikkel; stimuleren
instigar instigeren; opwekken
pegarse aanplakken; kleven; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen; vastplakken
provocar aanrichten; provoceren; treiteren; uitlokken
VerbRelated TranslationsOther Translations
agobiar iemand opstoken; opjutten; opzetten belasten; opdragen
aguijonear aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanzetten; motiveren; opzwepen; sterk prikkelen
animar aanjagen; aansporen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; iemand opstoken; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; opzetten; poken; porren aanblazen; aandrijven; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; activeren; animeren; bemoedigen; bezielen; blij maken; doen opvlammen; een inspirerende werking hebben; fleurig maken; iemand motiveren; inspireren; instigeren; motiveren; opbeuren; opfleuren; ophitsen; opkalefateren; opknappen; opkrikken; oplappen; opleven; opmonteren; oppeppen; opvijzelen; opvrolijken; opwekken; prikkelen; provoceren; reanimeren; stimuleren; toejuichen; toemoedigen; tot leven wekken; uitdagen; uitlokken; verkwikken; verlevendigen; vrolijker worden
apoyar aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanmoedigen; dragen; iemand motiveren; met palen stutten; motiveren; ondersteunen; prikkelen; rugsteunen; schoren; schragen; steunen; stimuleren; stutten
apresurar aanjagen; aansporen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken; porren aanblazen; aanpoten; aanstoken; aanwakkeren; accelereren; gas geven; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; motiveren; opdrijven; ophitsen; opjagen; oppoken; opschieten; opstoken; optrekken van auto; overhaasten; poken; reppen; snellen; spoeden; stoken; stressen; tot spoed aanzetten; vliegen; voortjagen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
apurar iemand opstoken; opjutten; opzetten ledigen; leegdrinken; leegmaken; opdrinken; uitdrinken
atizar aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; doen opvlammen; iets aanstoken; oppoken; opstoken; poken; stoken
avivar aanjagen; aansporen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken; porren aanblazen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; activeren; animeren; bezielen; instigeren; motiveren; oppeppen; oppoken; oprakelen; opstoken; opwekken; poken; provoceren; stimuleren; stoken; ter sprake brengen; toejuichen
calzar aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanbinden; aanknopen; beginnen; detineren; gevangenhouden; in hechtenis houden; motiveren; vasthouden
empujar aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanduwen; aanzetten; aanzwiepen; doordouwen; doorzetten; dringen; duwen; een por geven; iemand van de plaats dringen; indrukken; induwen; motiveren; opdrijven; opduwen; opendrukken; openstoten; opzwepen; porren; sterk prikkelen; stoten; verdringen; voortbewegen; voortdrijven; voortduwen; voortjagen; vooruitduwen; wegjagen
encender aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aandoen; aandraaien; aanleren; aanmaken; aanmoedigen; aansteken; aanzetten tot; doen branden; eigen maken; iemand motiveren; in de fik steken; inschakelen; instigeren; leren; licht aansteken; motiveren; ontsteken; oppikken; opsteken; prikkelen; provoceren; stimuleren; verwerven; vuur maken; vuurmaken
engendrar aanjagen; aansporen; opjutten; porren aankweken; aanmoedigen; aanplanten; aanzetten tot; broeden; fokken; genereren; iemand motiveren; instigeren; kweken; motiveren; opkweken; planten; prikkelen; procreëren; provoceren; stimuleren; telen; uitbroeden; verbouwen; verwekken; voortbrengen; warmhouden
estimular aanjagen; aansporen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken; porren aandrijven; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; bezielen; iemand motiveren; instigeren; motiveren; ophitsen; opkrikken; oppoken; opporren; opwekken; opwinden; prikkelen; provoceren; stimuleren; toejuichen; toemoedigen; uitdagen; uitlokken; vooruitschoppen
excitar aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanmoedigen; aanroeren; aansporen; aanstippen; aanzetten; aanzetten tot; activeren; animeren; bezielen; even aanraken; instigeren; ontlokken; opleven; oppeppen; opvrijen; opwekken; opwinden; opzwepen; prikkelen; provoceren; reanimeren; sterk prikkelen; stimuleren; tot leven wekken; verlevendigen
hacer subir aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanpoten; doen stijgen; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; laten opstijgen; opdrijven; oplaten; opschieten; opschroeven; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; veel doen stijgen; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
hurgar aanjagen; aansporen; opjutten; porren doorwroeten; een por geven; graaien; grabbelen; in iets rondtasten; klauteren; lospeuteren; losplukken; motiveren; peuteren; porren; pulken; rommelen; snuffelen; snuffelen aan; stoten; wroetend onderzoeken
impulsar a aanjagen; aansporen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken; porren motiveren
incentivar aanjagen; aansporen; opjutten; porren aandrijven; aanmoedigen; aansporen; aanzetten; aanzetten tot; animeren; iemand motiveren; instigeren; motiveren; opkrikken; opwekken; prikkelen; provoceren; stimuleren; vooruitschoppen
incitar aanjagen; aansporen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; iemand opstoken; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; opzetten; poken; porren aanblazen; aandrijven; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aanpoten; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; haast maken; haasten; iemand motiveren; iets aanstoken; ijlen; instigeren; jagen; motiveren; ophitsen; opkrikken; oppoken; opporren; opstoken; opwekken; opwinden; overhaasten; poken; prikkelen; provoceren; spoeden; stimuleren; stoken; toemoedigen; uitdagen; uitlokken; voortmaken; zich spoeden
incitar a aanjagen; aansporen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken; porren aanzetten tot; instigeren; motiveren; provoceren
instigar aanjagen; aansporen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken; porren aanblazen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aanpoten; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; haast maken; haasten; herinneren; iets aanstoken; ijlen; in herinnering brengen; instigeren; jachten; jagen; jakkeren; manen; memoreren; met aandrang herinneren; motiveren; ophitsen; oppoken; opporren; opschieten; opstoken; overhaasten; poken; provoceren; rappelleren; reppen; snellen; spoeden; stimuleren; stoken; toemoedigen; uitdagen; uitlokken; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
motivar aanjagen; aansporen; opjutten; porren aandrijven; aanmoedigen; aansporen; aanzetten; aanzetten tot; animeren; iemand motiveren; instigeren; losmaken; motiveren; opkrikken; opwekken; prikkelen; provoceren; stimuleren; teweegbrengen; tot iets bewegen; verleiden tot
pegarse aanjagen; aansporen; opjutten; porren aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aanbakken; aaneenplakken; aankleven; aanlijmen; kleven; klitten; lijmen; plakken; samenplakken; vastkleven; vastkoeken; vastlijmen; vastplakken; verneuken
poner en pie aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken arrangeren; iets op touw zetten; regelen
promocionar aanjagen; aansporen; opjutten; porren avanceren; helpen; motiveren; promoten; vooruitschoppen
provocar aanjagen; aansporen; opjutten; porren aandoen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aanrichten; aanstichten; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten tot; activeren; adviseren; bemoedigen; berokkenen; bezielen; iets aanraden; influisteren; ingeven; instigeren; jennen; koeioneren; kwellen; motiveren; narren; ontlokken; ophitsen; oppeppen; oppoken; opporren; opwekken; pesten; plagen; provoceren; raden; sarren; souffleren; stangen; stimuleren; suggereren; tarten; tergen; teweegbrengen; toemoedigen; treiteren; uitdagen; uitklokken; uitlokken; veroorzaken; verwekken; wegpesten; zieken
sembrar discordia aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken
soportar aanjagen; aansporen; opjutten; porren doorleven; doormaken; doorstaan; dragen; dulden; harden; iets verduren; incasseren; ondersteunen; opvangen; schoren; schragen; steunen; stutten; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; verteren; volhouden
sostener aanjagen; aansporen; opjutten; porren assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; hooghouden; in de hoogte houden; motiveren; omhooghouden; ondersteunen; ophouden; rugsteunen; seconderen; steunen; weldoen
sujetar aanjagen; aansporen; opjutten; porren aan elkaar bevestigen; afbinden; afsnoeren; beethouden; bevestigen; dragen; hoogbinden; knellen; motiveren; omhoogbinden; ondersteunen; opbinden; schoren; schragen; steunen; stutten; vastbinden; vasthouden; vastklemmen; vastknellen; vastleggen; vastmaken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
suscitar aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanleiding geven tot; aanzetten tot; instigeren; motiveren; ontlokken; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken

Synonyms for "opjutten":


Related Definitions for "opjutten":

  1. hem tot haast aanzetten en daardoor zenuwachtig maken1
    • je moet me niet zo opjutten, dan maak ik fouten1