Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. overeindzetten:


Dutch

Detailed Translations for overeindzetten from Dutch to Spanish

overeindzetten:

overeindzetten verbe (zet overeind, zette overeind, zetten overeind, overeind gezet)

  1. overeindzetten (oprichten; optrekken)

Conjugations for overeindzetten:

o.t.t.
  1. zet overeind
  2. zet overeind
  3. zet overeind
  4. zetten overeind
  5. zetten overeind
  6. zetten overeind
o.v.t.
  1. zette overeind
  2. zette overeind
  3. zette overeind
  4. zetten overeind
  5. zetten overeind
  6. zetten overeind
v.t.t.
  1. heb overeind gezet
  2. hebt overeind gezet
  3. heeft overeind gezet
  4. hebben overeind gezet
  5. hebben overeind gezet
  6. hebben overeind gezet
v.v.t.
  1. had overeind gezet
  2. had overeind gezet
  3. had overeind gezet
  4. hadden overeind gezet
  5. hadden overeind gezet
  6. hadden overeind gezet
o.t.t.t.
  1. zal overeindzetten
  2. zult overeindzetten
  3. zal overeindzetten
  4. zullen overeindzetten
  5. zullen overeindzetten
  6. zullen overeindzetten
o.v.t.t.
  1. zou overeindzetten
  2. zou overeindzetten
  3. zou overeindzetten
  4. zouden overeindzetten
  5. zouden overeindzetten
  6. zouden overeindzetten
diversen
  1. zet overeind!
  2. zet overeind!
  3. overeind gezet
  4. overeind zettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for overeindzetten:

NounRelated TranslationsOther Translations
incorporar bijvoegen; toevoegen
VerbRelated TranslationsOther Translations
erguir oprichten; optrekken; overeindzetten bouwen; construeren
erigir oprichten; optrekken; overeindzetten arrangeren; bouwen; construeren; iets op touw zetten; omhooggooien; opgooien; opwerpen; regelen
establecer oprichten; optrekken; overeindzetten aanstellen; arrangeren; benoemen; bepalen; bouwen; construeren; determineren; iets op touw zetten; initiëren; inrichten; installeren; instellen; invoeren; koloniseren; op gang brengen; oprichten; plaats toekennen; plaatsen; regelen; settelen; stichten; vaststellen; vestigen
incorporar oprichten; optrekken; overeindzetten absorberen; annexeren; incorporeren; inlijven; opnemen; opnemen in groter geheel; opslorpen; opslurpen; overnemen