Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. overlezen:


Dutch

Detailed Translations for overlezen from Dutch to Spanish

overlezen:

overlezen verbe (overlees, overleest, overlas, overlazen, overlezen)

  1. overlezen (herlezen)
  2. overlezen (opnieuw lezen; nalezen)

Conjugations for overlezen:

o.t.t.
  1. overlees
  2. overleest
  3. overleest
  4. overlezen
  5. overlezen
  6. overlezen
o.v.t.
  1. overlas
  2. overlas
  3. overlas
  4. overlazen
  5. overlazen
  6. overlazen
v.t.t.
  1. heb overlezen
  2. hebt overlezen
  3. heeft overlezen
  4. hebben overlezen
  5. hebben overlezen
  6. hebben overlezen
v.v.t.
  1. had overlezen
  2. had overlezen
  3. had overlezen
  4. hadden overlezen
  5. hadden overlezen
  6. hadden overlezen
o.t.t.t.
  1. zal overlezen
  2. zult overlezen
  3. zal overlezen
  4. zullen overlezen
  5. zullen overlezen
  6. zullen overlezen
o.v.t.t.
  1. zou overlezen
  2. zou overlezen
  3. zou overlezen
  4. zouden overlezen
  5. zouden overlezen
  6. zouden overlezen
diversen
  1. overlees!
  2. overleest!
  3. overlezen
  4. overlezend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for overlezen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
leer nalezen; opnieuw lezen; overlezen inlezen; lezen
leer otra vez nalezen; opnieuw lezen; overlezen
releer herlezen; nalezen; opnieuw lezen; overlezen
repasar nalezen; opnieuw lezen; overlezen bekijken; beproeven; bezichtigen; doorgeven; doorlezen; doornemen; doorspelen; doorvertellen; echoën; herhalen; inspecteren; keuren; nabouwen; napraten; nazeggen; oefenen; onderzoeken; repeteren; rondbrieven; rondvertellen; testen
volver a leer herlezen; nalezen; opnieuw lezen; overlezen