Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. overschakelen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for overschakelen from Dutch to Spanish

overschakelen:

overschakelen verbe (schakel over, schakelt over, schakelde over, schakelden over, overgeschakeld)

  1. overschakelen (omschakelen)

Conjugations for overschakelen:

o.t.t.
  1. schakel over
  2. schakelt over
  3. schakelt over
  4. schakelen over
  5. schakelen over
  6. schakelen over
o.v.t.
  1. schakelde over
  2. schakelde over
  3. schakelde over
  4. schakelden over
  5. schakelden over
  6. schakelden over
v.t.t.
  1. ben overgeschakeld
  2. bent overgeschakeld
  3. is overgeschakeld
  4. zijn overgeschakeld
  5. zijn overgeschakeld
  6. zijn overgeschakeld
v.v.t.
  1. was overgeschakeld
  2. was overgeschakeld
  3. was overgeschakeld
  4. waren overgeschakeld
  5. waren overgeschakeld
  6. waren overgeschakeld
o.t.t.t.
  1. zal overschakelen
  2. zult overschakelen
  3. zal overschakelen
  4. zullen overschakelen
  5. zullen overschakelen
  6. zullen overschakelen
o.v.t.t.
  1. zou overschakelen
  2. zou overschakelen
  3. zou overschakelen
  4. zouden overschakelen
  5. zouden overschakelen
  6. zouden overschakelen
diversen
  1. schakel over!
  2. schakelt over!
  3. overgeschakeld
  4. overschakelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for overschakelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
adaptar omschakelen; overschakelen aanpassen; afstemmen; bijstellen; gelijkschakelen; verbasteren; vervormen
adaptarse omschakelen; overschakelen aanpassen; aanwennen; aarden; acclimatiseren; eigenmaken; erin passen; gewend raken; gewendraken; gewennen; inpassen; leren; verbasteren; vervormen; wennen; zich aanpassen; zich schikken; zich voegen; zich voegen naar
conmutar omschakelen; overschakelen converteren; iets omdraaien; omkeren; omzetten; verwisselen

Wiktionary Translations for overschakelen:

overschakelen
verb
  1. zaken doen met een andere partij