Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. seponeren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for seponeren from Dutch to Spanish

seponeren:

seponeren verbe (seponeer, seponeert, seponeerde, seponeerden, geseponeerd)

  1. seponeren (afzien van rechtsvervolging)

Conjugations for seponeren:

o.t.t.
  1. seponeer
  2. seponeert
  3. seponeert
  4. seponeren
  5. seponeren
  6. seponeren
o.v.t.
  1. seponeerde
  2. seponeerde
  3. seponeerde
  4. seponeerden
  5. seponeerden
  6. seponeerden
v.t.t.
  1. heb geseponeerd
  2. hebt geseponeerd
  3. heeft geseponeerd
  4. hebben geseponeerd
  5. hebben geseponeerd
  6. hebben geseponeerd
v.v.t.
  1. had geseponeerd
  2. had geseponeerd
  3. had geseponeerd
  4. hadden geseponeerd
  5. hadden geseponeerd
  6. hadden geseponeerd
o.t.t.t.
  1. zal seponeren
  2. zult seponeren
  3. zal seponeren
  4. zullen seponeren
  5. zullen seponeren
  6. zullen seponeren
o.v.t.t.
  1. zou seponeren
  2. zou seponeren
  3. zou seponeren
  4. zouden seponeren
  5. zouden seponeren
  6. zouden seponeren
en verder
  1. ben geseponeerd
  2. bent geseponeerd
  3. is geseponeerd
  4. zijn geseponeerd
  5. zijn geseponeerd
  6. zijn geseponeerd
diversen
  1. seponeer!
  2. seponeert!
  3. geseponeerd
  4. seponerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for seponeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
cerrar dichtdoen; dichtdraaien
depositar neerzetten
lanzar gesmijt; omhoog werpen; opwerpen
regresar rentrees; terugkeren
VerbRelated TranslationsOther Translations
abandonar afzien van rechtsvervolging; seponeren aangeven; afbreken; afhaken; afkijken; afreizen; afvallen; afzeggen; afzien van; declareren; doodgaan; ermee uitscheiden; eruitstappen; heengaan; in de steek laten; inschrijven; inslapen; intekenen; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontslapen; opgeven; ophouden; overlijden; spieken; staken; sterven; stoppen; tornen; uithalen; uitscheiden; uittrekken; verdwijnen; verlaten; verscheiden; vertrekken; wegreizen; wegtrekken
caer afzien van rechtsvervolging; seponeren afleggen; bezwijken; breken; buitelen; doodgaan; duikelen; heengaan; het onderspit delven; inslapen; kapot gaan; kelderen; omkomen; omrollen; omvallen; omvervallen; onderuitgaan; op zijn bek gaan; overlijden; sneuvelen; sodemieteren; sterven; strijd verliezen; stuk gaan; ten onder gaan; ten val komen; tenondergaan; vallen; vergaan; wegvallen; zakken
cerrar afzien van rechtsvervolging; seponeren aantrekken; afbakenen; afgrendelen; afpalen; afschotten; afschutten; afsluiten; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; borgen; correct zijn; dicht maken; dichtbinden; dichtdoen; dichtdraaien; dichten; dichtgaan; dichtgooien; dichtmaken; dichtslaan; dichtstoppen; dichttrekken; dichtvallen; dichtwerpen; grendelen; kloppen; locken; omlijnen; op slot doen; op slot zetten; schutten; sluiten; stoppen; toebinden; toedoen; toedraaien; toemaken; toetrekken; toevallen; uitdoen; uitdraaien; vergrendelen; zich sluiten
dejar caer afzien van rechtsvervolging; seponeren dumpen; laten vallen
depositar afzien van rechtsvervolging; seponeren afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; betrappen; bewaren; bijstorten; bijzetten; deponeren; geld overmaken; inleggen; invoegen; laten uitstappen; leggen; neerleggen; neerzetten; omlijnen; op rekening storten; opslaan; overboeken; overschrijven; overzenden; plaatsen; snappen; stationeren; storten; tussenleggen; verneuken; wegleggen; zetten
lanzar afzien van rechtsvervolging; seponeren aankaarten; aanknopen; aansnijden; afschieten; afsmijten; afvuren; afwerpen; entameren; gesprek aanknopen; jonassen; kwakken; lanceren; laten zien; naar beneden werpen; naar voren brengen; neerkwakken; neerwerpen; omhooggooien; omlaag werpen; op de markt brengen; openen; opgooien; opperen; opwerpen; poneren; schieten; schoten lossen; smakken; smijten; starten; stellen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; uitgeven; uitgooien; uitwerpen; vuren
reflejarse afzien van rechtsvervolging; seponeren afspiegelen; reflecteren; terugkaatsen; weerspiegelen
regresar afzien van rechtsvervolging; seponeren achteruitgaan; afnemen; declineren; draaien; keren; minder worden; omkeren; retourneren; teruggaan; terugkeren; terugkomen; terugreizen; terugrijden; wederkeren; weerkeren; wenden; zwenken
retornar afzien van rechtsvervolging; seponeren terugreizen; terugrijden; wederkeren; weerkeren
suspender afzien van rechtsvervolging; seponeren afblazen; afgelasten; afketsen; afkeuren; afstemmen; afwijzen; afzeggen; blijven zitten; doubleren; ermee uitscheiden; kelderen; onderbreken; opgeven; ophouden; ricocheren; schorsen; staken; stoppen; suspenderen; terugwijzen; uitscheiden; verdagen; verweren; verwerpen; wegstemmen; weigeren; zakken
volver afzien van rechtsvervolging; seponeren afwenden; afwentelen; iets omdraaien; keren; omkeren; teruggaan; wederkeren; weerkeren

Wiktionary Translations for seponeren:


Cross Translation:
FromToVia
seponeren ajustar einstellen — etwas (eine Tätigkeit) nicht mehr ausüben