Dutch

Detailed Translations for uithebben from Dutch to Spanish

uithebben:


Translation Matrix for uithebben:

NounRelated TranslationsOther Translations
acabar afmaken; afwerken
terminar afmaken; afwerken; afwikkelen; uitpraten; uitpraten tot het eind; uitspreken; zaakafwikkeling
VerbRelated TranslationsOther Translations
acabar uithebben afkrijgen; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; belanden; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; figureren; geraken; klaarkrijgen; klaarmaken; ledigen; leegdrinken; leegmaken; opdrinken; opgebruiken; ophouden; opkrijgen; opmaken; stoppen; ten einde lopen; terechtkomen; uitdrinken; uitkrijgen; verzeilen; volbrengen; volmaken; voltooien
finalizar uithebben afdoen; afkrijgen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; gesprek beëindigen; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaren; naar einde toewerken; ophouden; regelen; stoppen; volbrengen; volmaken; voltooien
haber terminado uithebben afhebben; klaarhebben; ten einde zijn; uitkrijgen
leer hasta el fin uithebben aflezen; uitlezen
llegar uithebben aankomen; afsluiten; arriveren; belanden; betreden; beëindigen; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; een einde maken aan; eindigen; finishen; geraken; ingaan; landen; neerkomen; op de grond komen; ophouden; stoppen; terecht komen; terechtkomen; uitkrijgen; verzeilen
tener acabado uithebben afdoen; in orde maken; klaren; regelen; uitkrijgen
terminar uithebben afdoen; afkijken; afkrijgen; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; doden; doodmaken; doodslaan; een einde maken aan; eindigen; erdoor jagen; ermee uitscheiden; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaren; laatste gedeelte afmaken; ledigen; leegdrinken; leeghalen; leegmaken; legen; liquideren; naar einde toewerken; ombrengen; opdrinken; opgebruiken; opgeven; ophouden; opkrijgen; opmaken; oproken; perfectioneren; regelen; spieken; staken; stoppen; ten einde lopen; teneindelopen; uitdrinken; uitkrijgen; uitraken; uitscheiden; van kant maken; vermoorden; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien
terminar de leer uithebben aflezen; uitkrijgen; uitlezen