Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. uitpersen:


Dutch

Detailed Translations for uitpersen from Dutch to Spanish

uitpersen:

uitpersen verbe (pers uit, perst uit, perste uit, persten uit, uitgeperst)

  1. uitpersen (leeghalen; plunderen; uitzuigen; uitknijpen)
    vaciar; saquear; pillar
  2. uitpersen (persen; leegknijpen)

Conjugations for uitpersen:

o.t.t.
  1. pers uit
  2. perst uit
  3. perst uit
  4. persen uit
  5. persen uit
  6. persen uit
o.v.t.
  1. perste uit
  2. perste uit
  3. perste uit
  4. persten uit
  5. persten uit
  6. persten uit
v.t.t.
  1. heb uitgeperst
  2. hebt uitgeperst
  3. heeft uitgeperst
  4. hebben uitgeperst
  5. hebben uitgeperst
  6. hebben uitgeperst
v.v.t.
  1. had uitgeperst
  2. had uitgeperst
  3. had uitgeperst
  4. hadden uitgeperst
  5. hadden uitgeperst
  6. hadden uitgeperst
o.t.t.t.
  1. zal uitpersen
  2. zult uitpersen
  3. zal uitpersen
  4. zullen uitpersen
  5. zullen uitpersen
  6. zullen uitpersen
o.v.t.t.
  1. zou uitpersen
  2. zou uitpersen
  3. zou uitpersen
  4. zouden uitpersen
  5. zouden uitpersen
  6. zouden uitpersen
en verder
  1. ben uitgeperst
  2. bent uitgeperst
  3. is uitgeperst
  4. zijn uitgeperst
  5. zijn uitgeperst
  6. zijn uitgeperst
diversen
  1. pers uit!
  2. perst uit!
  3. uitgeperst
  4. uitpersend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitpersen:

NounRelated TranslationsOther Translations
saquear afstropen; afzoeken; geheel doorzoeken
vaciar leegmaken; uitladen
VerbRelated TranslationsOther Translations
estrujar leegknijpen; persen; uitpersen bedenken; comprimeren; fantaseren; fijnmaken; klemmen; knellen; kreukelen; kreuken; omklemmen; platdrukken; samendrukken; samenpersen; uitdenken; verbrijzelen; verdichten; verfromfraaien; verfrommelen; vergruizen; verkreukelen; vermorzelen; verpletteren; verzinnen; voorwenden
explotar leegknijpen; persen; uitpersen aan stukken springen; bewerkstelligen; bouwklaar maken; exploderen; exploiteren; klappen; laten exploderen; ontginnen; ontploffen; ontwikkelen; opblazen; ploffen; profiteren; realiseren; springen; tot ontwikkeling brengen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uitbuiten; verwerkelijken; verwezenlijken; voor landbouw klaar maken; voordeel trekken
exprimir leegknijpen; persen; uitpersen fijnmaken; inpersen; leegknijpen; platdrukken; uitdrukken; uitknijpen; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren
pillar leeghalen; plunderen; uitknijpen; uitpersen; uitzuigen beroven; betrappen; graaien; grabbelen; klemmen; knellen; leegplunderen; omklemmen; plunderen; roven; snappen; snuffelen; uitplunderen
saquear leeghalen; plunderen; uitknijpen; uitpersen; uitzuigen leegplunderen; leegroven; leegstelen; ontstelen; plunderen; roven; uitplunderen
vaciar leeghalen; plunderen; uitknijpen; uitpersen; uitzuigen afvoeren; doen wegvloeien; ledigen; leegdrinken; leeghalen; leegmaken; loshalen; loskrijgen; losmaken; lostornen; motiveren; naar buiten halen; opdrinken; ruimen; tornen; uitdeuken; uitdrinken; uithalen; uithollen; uitkloppen; uitschenken; uittrekken