Dutch

Detailed Translations for uitwoeden from Dutch to Spanish

uitwoeden:

uitwoeden verbe (woed uit, woedt uit, woedde uit, woedden uit, uitgewoed)

  1. uitwoeden (uitrazen)
  2. uitwoeden (tot bedaren komen; wegsterven; verflauwen; luwen)

Conjugations for uitwoeden:

o.t.t.
  1. woed uit
  2. woedt uit
  3. woedt uit
  4. woeden uit
  5. woeden uit
  6. woeden uit
o.v.t.
  1. woedde uit
  2. woedde uit
  3. woedde uit
  4. woedden uit
  5. woedden uit
  6. woedden uit
v.t.t.
  1. heb uitgewoed
  2. hebt uitgewoed
  3. heeft uitgewoed
  4. hebben uitgewoed
  5. hebben uitgewoed
  6. hebben uitgewoed
v.v.t.
  1. had uitgewoed
  2. had uitgewoed
  3. had uitgewoed
  4. hadden uitgewoed
  5. hadden uitgewoed
  6. hadden uitgewoed
o.t.t.t.
  1. zal uitwoeden
  2. zult uitwoeden
  3. zal uitwoeden
  4. zullen uitwoeden
  5. zullen uitwoeden
  6. zullen uitwoeden
o.v.t.t.
  1. zou uitwoeden
  2. zou uitwoeden
  3. zou uitwoeden
  4. zouden uitwoeden
  5. zouden uitwoeden
  6. zouden uitwoeden
en verder
  1. ben uitgewoed
  2. bent uitgewoed
  3. is uitgewoed
  4. zijn uitgewoed
  5. zijn uitgewoed
  6. zijn uitgewoed
diversen
  1. woed uit!
  2. woedt uit!
  3. uitgewoed
  4. uitwoedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitwoeden:

NounRelated TranslationsOther Translations
amodorrarse wegzakken
desfogarse uitrazen
disminuir achteruitgaan; afnemen; verminderen in kracht
helarse invriezing
hundirse inzakken; kelderen; sterk in waarde dalen; terugvallen; wegzakken
VerbRelated TranslationsOther Translations
adormilarse luwen; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; wegsterven doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden
amodorrarse luwen; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; wegsterven
calmarse luwen; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; wegsterven bekoelen; dempen; kalm worden; matigen; rustig worden; temperen; zich matigen
desahogarse uitrazen; uitwoeden
desfogarse uitrazen; uitwoeden robbedoezen
disminuir luwen; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; wegsterven achteruitgaan; afnemen; afnemend; dalen; declineren; inkrimpen; kelderen; kleiner maken; krimpen; minder maken; minder worden; minderen; minimaliseren; slinken; slinkend; tanen; tanend; terugdraaien; teruggaan; terugschroeven; verkleinen; verminderen; vervallen; zakken
helarse luwen; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; wegsterven afkoelen; bekoelen; koel worden
hundirse luwen; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; wegsterven afknappen; afkoelen; bekoelen; doorbuigen; doorleven; doorstaan; doorzakken; er vanaf breken; gaan hangen; ineenzakken; ineenzijgen; inzakken; kelderen; koel worden; naar de vijand overlopen; omlaagstorten; sterk afnemen; teruglopen; uitzakken; vallen; verdragen; verduren; vergaan; verkommeren; verteren; vervallen; verzakken; wegzakken; zakken; zakken in; zich storten
tranquilizarse luwen; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; wegsterven bekoelen; dempen; matigen; temperen; zich matigen