Summary
Dutch
Detailed Translations for verwateren from Dutch to French
verwateren:
-
verwateren (aanlengen; verdunnen; versnijden)
allonger; diluer; couper-
allonger verbe (allonge, allonges, allongeons, allongez, allongent, allongeais, allongeait, allongions, allongiez, allongeaient, allongeai, allongeas, allongea, allongeâmes, allongeâtes, allongèrent, allongerai, allongeras, allongera, allongerons, allongerez, allongeront)
-
diluer verbe (dilue, dilues, diluons, diluez, diluent, diluais, diluait, diluions, diluiez, diluaient, diluai, diluas, dilua, diluâmes, diluâtes, diluèrent, diluerai, dilueras, diluera, diluerons, diluerez, dilueront)
-
couper verbe (coupe, coupes, coupons, coupez, coupent, coupais, coupait, coupions, coupiez, coupaient, coupai, coupas, coupa, coupâmes, coupâtes, coupèrent, couperai, couperas, coupera, couperons, couperez, couperont)
-
Conjugations for verwateren:
o.t.t.
- verwater
- verwatert
- verwatert
- verwateren
- verwateren
- verwateren
o.v.t.
- verwaterde
- verwaterde
- verwaterde
- verwaterden
- verwaterden
- verwaterden
v.t.t.
- ben verwaterd
- bent verwaterd
- is verwaterd
- zijn verwaterd
- zijn verwaterd
- zijn verwaterd
v.v.t.
- was verwaterd
- was verwaterd
- was verwaterd
- waren verwaterd
- waren verwaterd
- waren verwaterd
o.t.t.t.
- zal verwateren
- zult verwateren
- zal verwateren
- zullen verwateren
- zullen verwateren
- zullen verwateren
o.v.t.t.
- zou verwateren
- zou verwateren
- zou verwateren
- zouden verwateren
- zouden verwateren
- zouden verwateren
diversen
- verwater!
- verwatert!
- verwaterd
- verwaterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for verwateren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
allonger | aanlengen; verdunnen; versnijden; verwateren | lengen; rekken; uitrekken; uitstrekken; verlengen |
couper | aanlengen; verdunnen; versnijden; verwateren | afbreken; afhakken; afhouwen; afkappen; afknippen; afsluiten; afsnijden; aftroeven; afzetten; besnoeien; beëindigen; breken; coifferen; couperen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; een einde maken aan; eindigen; hakken; in stukken hakken; in tweeën houwen; kappen; kerven; klieven; kloven; knippen; kort knippen; kort maken; korten; losrukken; losscheuren; lossnijden; lostrekken; neerhalen; omverhalen; op maat snijden; opensnijden; ophouden; overtroeven; scheiden; slopen; snijden; snijwerk maken; snoeien; splitsen; stoppen; toesnijden; trimmen; troeven; uit elkaar halen; uitdoen; uitdunnen; uiteenhalen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten; wegkappen; wegknippen; wegsnijden; wegsnoeien |
diluer | aanlengen; verdunnen; versnijden; verwateren |