Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. vlecht:
  2. vlechten:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for vlecht from Dutch to French

vlecht:

vlecht [de ~] nom

  1. de vlecht (wrong; knoedel; kluwen; )
    la tortillon; le chignon
  2. de vlecht (haarvlecht)
    la tresse

Translation Matrix for vlecht:

NounRelated TranslationsOther Translations
chignon haarknot; kluwen; knoedel; knoedeltje; knoet; knot; knotje; vlecht; wrong knot; knotje haar
tortillon haarknot; kluwen; knoedel; knoedeltje; knoet; knot; knotje; vlecht; wrong
tresse haarvlecht; vlecht elektriciteitsdraad; haarstreng; haarvlecht; koord; snoer; snoertje; streng

Related Words for "vlecht":


Wiktionary Translations for vlecht:


Cross Translation:
FromToVia
vlecht natte; tresse braid — weave of three of more strands

vlecht form of vlechten:

vlechten verbe (vlecht, vlocht, vlochten, gevlochten)

  1. vlechten
    tresser; entrelacer
    • tresser verbe (tresse, tresses, tressons, tressez, )
    • entrelacer verbe (entrelace, entrelaces, entrelaçons, entrelacez, )
  2. vlechten (ineenvlechten; strengelen)
    entrelacer; enlacer; tresser
    • entrelacer verbe (entrelace, entrelaces, entrelaçons, entrelacez, )
    • enlacer verbe (enlace, enlaces, enlaçons, enlacez, )
    • tresser verbe (tresse, tresses, tressons, tressez, )

Conjugations for vlechten:

o.t.t.
  1. vlecht
  2. vlecht
  3. vlecht
  4. vlechten
  5. vlechten
  6. vlechten
o.v.t.
  1. vlocht
  2. vlocht
  3. vlocht
  4. vlochten
  5. vlochten
  6. vlochten
v.t.t.
  1. heb gevlochten
  2. hebt gevlochten
  3. heeft gevlochten
  4. hebben gevlochten
  5. hebben gevlochten
  6. hebben gevlochten
v.v.t.
  1. had gevlochten
  2. had gevlochten
  3. had gevlochten
  4. hadden gevlochten
  5. hadden gevlochten
  6. hadden gevlochten
o.t.t.t.
  1. zal vlechten
  2. zult vlechten
  3. zal vlechten
  4. zullen vlechten
  5. zullen vlechten
  6. zullen vlechten
o.v.t.t.
  1. zou vlechten
  2. zou vlechten
  3. zou vlechten
  4. zouden vlechten
  5. zouden vlechten
  6. zouden vlechten
diversen
  1. vlecht!
  2. vlecht!
  3. gevlochten
  4. vlechtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vlechten [de ~] nom, pluriel

  1. de vlechten (haarvlechten)
    le tressage

Translation Matrix for vlechten:

NounRelated TranslationsOther Translations
tressage haarvlechten; vlechten vlechtsel; vlechtwerk
VerbRelated TranslationsOther Translations
enlacer ineenvlechten; strengelen; vlechten aaien; ineenstrengelen; ineenvlechten; knuffelen; liefkozen; samenvlechten; strelen; verstrengelen; vervlechten; verweven
entrelacer ineenvlechten; strengelen; vlechten ineenvlechten; interlace; invlechten; omvlechten; samenweven; vervlechten; verweven; vlechten in
tresser ineenvlechten; strengelen; vlechten invlechten; toesnoeren; vlechten in

Related Words for "vlechten":


Wiktionary Translations for vlechten:

vlechten
verb
  1. in elkaar strengelen
vlechten
noun
  1. Cheveux tressés
verb
  1. tresser en natte.
  2. Faire de la toile ou d’autres étoffes en croiser ou entrelacer sur un métier les fils dont elles devoir composer.
  3. mettre, arranger en tresses.

Cross Translation:
FromToVia
vlechten tresser braid — intertwine
vlechten natter; tresser plait — to interweave
vlechten tresser flechten — (transitiv) (meist) drei Stränge (zum Beispiel Haare oder Bänder) miteinander verschlingen