Dutch
Detailed Translations for pronken from Dutch to French
pronken:
-
pronken (pralen; te kijk lopen met; geuren)
étaler; se pavaner; parader; faire des chichis; fleurer; faire étalage de-
étaler verbe (étale, étales, étalons, étalez, étalent, étalais, étalait, étalions, étaliez, étalaient, étalai, étalas, étala, étalâmes, étalâtes, étalèrent, étalerai, étaleras, étalera, étalerons, étalerez, étaleront)
-
se pavaner verbe
-
parader verbe (parade, parades, paradons, paradez, paradent, paradais, paradait, paradions, paradiez, paradaient, paradai, paradas, parada, paradâmes, paradâtes, paradèrent, paraderai, paraderas, paradera, paraderons, paraderez, paraderont)
-
faire des chichis verbe
-
fleurer verbe (fleure, fleures, fleurons, fleurez, fleurent, fleurais, fleurait, fleurions, fleuriez, fleuraient, fleurai, fleuras, fleura, fleurâmes, fleurâtes, fleurèrent, fleurerai, fleureras, fleurera, fleurerons, fleurerez, fleureront)
-
faire étalage de verbe
-
Conjugations for pronken:
o.t.t.
- pronk
- pronkt
- pronkt
- pronken
- pronken
- pronken
o.v.t.
- pronkte
- pronkte
- pronkte
- pronkten
- pronkten
- pronkten
v.t.t.
- heb gepronken
- hebt gepronken
- heeft gepronken
- hebben gepronken
- hebben gepronken
- hebben gepronken
v.v.t.
- had gepronken
- had gepronken
- had gepronken
- hadden gepronken
- hadden gepronken
- hadden gepronken
o.t.t.t.
- zal pronken
- zult pronken
- zal pronken
- zullen pronken
- zullen pronken
- zullen pronken
o.v.t.t.
- zou pronken
- zou pronken
- zou pronken
- zouden pronken
- zouden pronken
- zouden pronken
diversen
- pronk!
- pronkt!
- gepronken
- pronkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for pronken:
Related Words for "pronken":
pronken form of pronk:
Translation Matrix for pronk:
Noun | Related Translations | Other Translations |
apparat | glans; luister; praal; pracht; pronk | ceremonie; omhaal; plechtigheid; plichtpleging; processie; staatsie; stoet |
faste | glans; luister; praal; pracht; pronk | weidsheid |
lustre | glans; luister; praal; pracht; pronk | glans; gloed; hanglamp; kroonjaar; luister; lustrum; schijn; schijnsel; schitteren; straling; vijfjaarlijks feest |
magnificence | glans; luister; praal; pracht; pronk | gelukzaligheid; gezegende toestand; grandeur; grootsheid; heerlijkheid; heil; indrukwekkendheid; luxe; overvloed; pracht; voorspoed; weelde; weelderigheid; weidsheid; zaligheid; zegen; zegenen; zegening |
pompe | glans; luister; praal; pracht; pronk | bloedpomp; grandeur; grootsheid; hart; indrukwekkendheid; luxe; overvloed; pomp; pracht; weelde; weelderigheid |
splendeur | glans; luister; praal; pracht; pronk | fonkelen; fonkeling; gelukzaligheid; glitter; glorie; heerlijkheid; luxe; overvloed; pracht; schittering; sprankelen; weelde; weelderigheid |