Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. crediteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for crediteren from Dutch to French

crediteren:

crediteren verbe (crediteer, crediteert, crediteerde, crediteerden, gecrediteerd)

  1. crediteren
    créditer
    • créditer verbe (crédite, crédites, créditons, créditez, )

Conjugations for crediteren:

o.t.t.
  1. crediteer
  2. crediteert
  3. crediteert
  4. crediteren
  5. crediteren
  6. crediteren
o.v.t.
  1. crediteerde
  2. crediteerde
  3. crediteerde
  4. crediteerden
  5. crediteerden
  6. crediteerden
v.t.t.
  1. heb gecrediteerd
  2. hebt gecrediteerd
  3. heeft gecrediteerd
  4. hebben gecrediteerd
  5. hebben gecrediteerd
  6. hebben gecrediteerd
v.v.t.
  1. had gecrediteerd
  2. had gecrediteerd
  3. had gecrediteerd
  4. hadden gecrediteerd
  5. hadden gecrediteerd
  6. hadden gecrediteerd
o.t.t.t.
  1. zal crediteren
  2. zult crediteren
  3. zal crediteren
  4. zullen crediteren
  5. zullen crediteren
  6. zullen crediteren
o.v.t.t.
  1. zou crediteren
  2. zou crediteren
  3. zou crediteren
  4. zouden crediteren
  5. zouden crediteren
  6. zouden crediteren
en verder
  1. ben gecrediteerd
  2. bent gecrediteerd
  3. is gecrediteerd
  4. zijn gecrediteerd
  5. zijn gecrediteerd
  6. zijn gecrediteerd
diversen
  1. crediteer!
  2. crediteert!
  3. gecrediteerd
  4. crediterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for crediteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
créditer crediteren

Wiktionary Translations for crediteren:

crediteren
verb
  1. als tegoed boeken



French

Detailed Translations for crediteren from French to Dutch