Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. opbrengen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for opbrengen from Dutch to French

opbrengen:

opbrengen verbe (breng op, brengt op, bracht op, brachten op, opgebracht)

  1. opbrengen (opleveren)
    rapporter; produire; livrer
    • rapporter verbe (rapporte, rapportes, rapportons, rapportez, )
    • produire verbe (produis, produit, produisons, produisez, )
    • livrer verbe (livre, livres, livrons, livrez, )

Conjugations for opbrengen:

o.t.t.
  1. breng op
  2. brengt op
  3. brengt op
  4. brengen op
  5. brengen op
  6. brengen op
o.v.t.
  1. bracht op
  2. bracht op
  3. bracht op
  4. brachten op
  5. brachten op
  6. brachten op
v.t.t.
  1. heb opgebracht
  2. hebt opgebracht
  3. heeft opgebracht
  4. hebben opgebracht
  5. hebben opgebracht
  6. hebben opgebracht
v.v.t.
  1. had opgebracht
  2. had opgebracht
  3. had opgebracht
  4. hadden opgebracht
  5. hadden opgebracht
  6. hadden opgebracht
o.t.t.t.
  1. zal opbrengen
  2. zult opbrengen
  3. zal opbrengen
  4. zullen opbrengen
  5. zullen opbrengen
  6. zullen opbrengen
o.v.t.t.
  1. zou opbrengen
  2. zou opbrengen
  3. zou opbrengen
  4. zouden opbrengen
  5. zouden opbrengen
  6. zouden opbrengen
en verder
  1. ben opgebraht
  2. bent opgebracht
  3. is opgebracht
  4. zijn opgebracht
  5. zijn opgebracht
  6. zijn opgebracht
diversen
  1. breng op!
  2. brengt op!
  3. opgebracht
  4. opbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opbrengen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
livrer opbrengen; opleveren aangeven; aanleveren; aanreiken; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; geven; gunnen; gunst verlenen; leveren; overgeven; overhandigen; rondbrengen; schenken; thuisbezorgen; toedragen; toeleveren; toesteken; toevoeren; verlenen; verstrekken; versturen; zenden
produire opbrengen; opleveren aankweken; aanplanten; baren; bevallen; een prestatie leveren; fabriceren; fokken; genereren; kweken; maken; ophoesten; opkweken; planten; presteren; procreëren; produceren; telen; ter wereld brengen; verbouwen; vervaardigen; verwekken; voor de dag komen met; voortbrengen
rapporter opbrengen; opleveren berichten; doorgeven; doorslaan; doorspelen; doorvertellen; iets melden; informeren; klikken; meedelen; melden; overbrieven; rapporteren; rondbrieven; rondvertellen; terecht brengen; terugbezorgen; uit de school klappen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden; verslag uitbrengen

Wiktionary Translations for opbrengen:

opbrengen
verb
  1. als batig resultaat leveren
opbrengen
verb
  1. mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
  2. Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne.
  3. Traductions à trier suivant le sens
  4. placer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé.
  5. engendrer, donner naissance.
  6. apporter une chose, la remettre au lieu où elle était.
  7. pourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.