Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. overreden:
  2. overrijden:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for overreden from Dutch to French

overreden:

overreden verbe (overreed, overreedt, overreedde, overreedden, overreed)

  1. overreden (overtuigen; overhalen; ompraten)
    convaincre; persuader; dissuader; faire changer d'avis
    • convaincre verbe (convaincs, convainc, convainquons, convainquez, )
    • persuader verbe (persuade, persuades, persuadons, persuadez, )
    • dissuader verbe (dissuade, dissuades, dissuadons, dissuadez, )

Conjugations for overreden:

o.t.t.
  1. overreed
  2. overreedt
  3. overreedt
  4. overreden
  5. overreden
  6. overreden
o.v.t.
  1. overreedde
  2. overreedde
  3. overreedde
  4. overreedden
  5. overreedden
  6. overreedden
v.t.t.
  1. heb overreed
  2. hebt overreed
  3. heeft overreed
  4. hebben overreed
  5. hebben overreed
  6. hebben overreed
v.v.t.
  1. had overreed
  2. had overreed
  3. had overreed
  4. hadden overreed
  5. hadden overreed
  6. hadden overreed
o.t.t.t.
  1. zal overreden
  2. zult overreden
  3. zal overreden
  4. zullen overreden
  5. zullen overreden
  6. zullen overreden
o.v.t.t.
  1. zou overreden
  2. zou overreden
  3. zou overreden
  4. zouden overreden
  5. zouden overreden
  6. zouden overreden
en verder
  1. ben overreed
  2. bent overreed
  3. is overreed
  4. zijn overreed
  5. zijn overreed
  6. zijn overreed
diversen
  1. overreed!
  2. overreedt!
  3. overreden
  4. overredend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for overreden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
convaincre ompraten; overhalen; overreden; overtuigen aanpraten; aansmeren; bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; erg veranderen; omturnen; omverpraten; onderkrijgen; praten over
dissuader ompraten; overhalen; overreden; overtuigen afhouden; afraden; beletten; ervanaf houden; omverpraten; ontraden; weerhouden
faire changer d'avis ompraten; overhalen; overreden; overtuigen erg veranderen; omturnen; uit het hoofd praten
persuader ompraten; overhalen; overreden; overtuigen erg veranderen; omturnen

Wiktionary Translations for overreden:


overrijden:

overrijden verbe (overrijd, overrijdt, overreed, overreden, overreden)

  1. overrijden (omverrijden; overheen rijden)
    renverser; écraser; heurter en roulant
    • renverser verbe (renverse, renverses, renversons, renversez, )
    • écraser verbe (écrase, écrases, écrasons, écrasez, )

Conjugations for overrijden:

o.t.t.
  1. overrijd
  2. overrijdt
  3. overrijdt
  4. overrijden
  5. overrijden
  6. overrijden
o.v.t.
  1. overreed
  2. overreed
  3. overreed
  4. overreden
  5. overreden
  6. overreden
v.t.t.
  1. ben overreden
  2. bent overreden
  3. is overreden
  4. zijn overreden
  5. zijn overreden
  6. zijn overreden
v.v.t.
  1. was overreden
  2. was overreden
  3. was overreden
  4. waren overreden
  5. waren overreden
  6. waren overreden
o.t.t.t.
  1. zal overrijden
  2. zult overrijden
  3. zal overrijden
  4. zullen overrijden
  5. zullen overrijden
  6. zullen overrijden
o.v.t.t.
  1. zou overrijden
  2. zou overrijden
  3. zou overrijden
  4. zouden overrijden
  5. zouden overrijden
  6. zouden overrijden
en verder
  1. heb overreden
  2. hebt overreden
  3. heeft overreden
  4. hebben overreden
  5. hebben overreden
  6. hebben overreden
diversen
  1. overrijd!
  2. overrijdt!
  3. overreden
  4. overrijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for overrijden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
heurter en roulant omverrijden; overheen rijden; overrijden
renverser omverrijden; overheen rijden; overrijden amenderen; buitelen; doen buigen; dompen; duikelen; herzien; kantelen; keren; kiepen; modificeren; omblazen; ombuigen; omduwen; omgieten; omgooien; omkeren; omkiepen; omkieperen; omspringen; omstoten; omver kiepen; omvergooien; omverslaan; omverspringen; omverstoten; omvertrekken; omverwaaien; omverwerpen; omwaaien; omwerken; omwerpen; onderuitgaan; op zijn bek gaan; overkiepen; ten val brengen; ten val komen; teruggaan; vallen; veranderen; wijzigen; wippen
écraser omverrijden; overheen rijden; overrijden aan stukken slaan; bedwingen; beteugelen; breken; doen neerstorten; fijn maken; fijndrukken; fijnmaken; fijnmalen; fijnstampen; in bedwang houden; in stukken breken; inslaan; kapotbreken; kapotdrukken; kapotgooien; kapotslaan; malen; neerstorten; onderdrukken; overschrijven; platdrukken; platlopen; platmaken; platstampen; platwalsen; pletten; stampen; stukgooien; stukslaan; terughouden; verbrijzelen; vergruizen; vermalen; vermorzelen; verpletteren

Wiktionary Translations for overrijden:

overrijden
verb
  1. met de wielen van een voertuig over iets of iemand heen rijden