Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. rusten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for rusten from Dutch to French

rusten:

rusten verbe (rust, rustte, rustten, gerust)

  1. rusten (uitrusten; relaxen; verpozen)
    se reposer; reposer; se détendre
    • se reposer verbe
    • reposer verbe (repose, reposes, reposons, reposez, )
    • se détendre verbe

Conjugations for rusten:

o.t.t.
  1. rust
  2. rust
  3. rust
  4. rusten
  5. rusten
  6. rusten
o.v.t.
  1. rustte
  2. rustte
  3. rustte
  4. rustten
  5. rustten
  6. rustten
v.t.t.
  1. heb gerust
  2. hebt gerust
  3. heeft gerust
  4. hebben gerust
  5. hebben gerust
  6. hebben gerust
v.v.t.
  1. had gerust
  2. had gerust
  3. had gerust
  4. hadden gerust
  5. hadden gerust
  6. hadden gerust
o.t.t.t.
  1. zal rusten
  2. zult rusten
  3. zal rusten
  4. zullen rusten
  5. zullen rusten
  6. zullen rusten
o.v.t.t.
  1. zou rusten
  2. zou rusten
  3. zou rusten
  4. zouden rusten
  5. zouden rusten
  6. zouden rusten
diversen
  1. rust!
  2. rust!
  3. gerust
  4. rustend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for rusten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
reposer relaxen; rusten; uitrusten; verpozen berusten; bezinken; gebaseerd zijn
se détendre relaxen; rusten; uitrusten; verpozen zich vertreden
se reposer relaxen; rusten; uitrusten; verpozen pauzeren

Wiktionary Translations for rusten:

rusten
verb
  1. werk of andere activiteit staken om het lichaam in staat te stellen weer op krachten te komen
rusten
verb
  1. Cesser de travailler, d’agir, d’être en mouvement, pour faire disparaître la fatigue.

Cross Translation:
FromToVia
rusten reposer rest — intransitive: take repose

Related Translations for rusten