Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. uiteenspatten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uiteenspatten from Dutch to French

uiteenspatten:

uiteenspatten verbe (spat uiteen, spatte uiteen, spatten uiteen, uiteengespat)

  1. uiteenspatten
    éclater; exploser; sauter
    • éclater verbe (éclate, éclates, éclatons, éclatez, )
    • exploser verbe (explose, exploses, explosons, explosez, )
    • sauter verbe (saute, sautes, sautons, sautez, )

Conjugations for uiteenspatten:

o.t.t.
  1. spat uiteen
  2. spat uiteen
  3. spat uiteen
  4. spatten uiteen
  5. spatten uiteen
  6. spatten uiteen
o.v.t.
  1. spatte uiteen
  2. spatte uiteen
  3. spatte uiteen
  4. spatten uiteen
  5. spatten uiteen
  6. spatten uiteen
v.t.t.
  1. ben uiteengespat
  2. bent uiteengespat
  3. is uiteengespat
  4. zijn uiteengespat
  5. zijn uiteengespat
  6. zijn uiteengespat
v.v.t.
  1. was uiteengespat
  2. was uiteengespat
  3. was uiteengespat
  4. waren uiteengespat
  5. waren uiteengespat
  6. waren uiteengespat
o.t.t.t.
  1. zal uiteenspatten
  2. zult uiteenspatten
  3. zal uiteenspatten
  4. zullen uiteenspatten
  5. zullen uiteenspatten
  6. zullen uiteenspatten
o.v.t.t.
  1. zou uiteenspatten
  2. zou uiteenspatten
  3. zou uiteenspatten
  4. zouden uiteenspatten
  5. zouden uiteenspatten
  6. zouden uiteenspatten
diversen
  1. spat uiteen!
  2. spatt uiteen!
  3. uiteengespat
  4. uiteenspattend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uiteenspatten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
exploser uiteenspatten aan stukken springen; exploderen; klappen; laten exploderen; ontploffen; opblazen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen
sauter uiteenspatten een sprongetje maken; geslachtsgemeenschap hebben; kastanjes poffen; kletteren; neuken; over iets springen; overslaan; poffen; rammelen; springen; vozen
éclater uiteenspatten aan stukken springen; afspatten; afspringen; afvliegen; barsten; exploderen; klappen; klateren; knallen; kunnen stikken; kwaad zijn; losbarsten; losbreken; losspringen; neerploffen; ontploffen; openspringen; ploffen; schuimbekken; springen; stukspringen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; woedend zijn
OtherRelated TranslationsOther Translations
sauter laten exploderen; opblazen

Wiktionary Translations for uiteenspatten:


Cross Translation:
FromToVia
uiteenspatten se disperser scatter — to disperse

External Machine Translations: