Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. uitloven:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitloven from Dutch to French

uitloven:

uitloven verbe (loof uit, looft uit, loofde uit, loofden uit, uitgelooft)

  1. uitloven
    offrir; proposer; promettre; faire une offre de
    • offrir verbe (offre, offres, offrons, offrez, )
    • proposer verbe (propose, proposes, proposons, proposez, )
    • promettre verbe (promets, promet, promettons, promettez, )

Conjugations for uitloven:

o.t.t.
  1. loof uit
  2. looft uit
  3. looft uit
  4. loven uit
  5. loven uit
  6. loven uit
o.v.t.
  1. loofde uit
  2. loofde uit
  3. loofde uit
  4. loofden uit
  5. loofden uit
  6. loofden uit
v.t.t.
  1. heb uitgelooft
  2. hebt uitgelooft
  3. heeft uitgelooft
  4. hebben uitgelooft
  5. hebben uitgelooft
  6. hebben uitgelooft
v.v.t.
  1. had uitgelooft
  2. had uitgelooft
  3. had uitgelooft
  4. hadden uitgelooft
  5. hadden uitgelooft
  6. hadden uitgelooft
o.t.t.t.
  1. zal uitloven
  2. zult uitloven
  3. zal uitloven
  4. zullen uitloven
  5. zullen uitloven
  6. zullen uitloven
o.v.t.t.
  1. zou uitloven
  2. zou uitloven
  3. zou uitloven
  4. zouden uitloven
  5. zouden uitloven
  6. zouden uitloven
en verder
  1. ben uitgelooft
  2. bent uitgelooft
  3. is uitgelooft
  4. zijn uitgelooft
  5. zijn uitgelooft
  6. zijn uitgelooft
diversen
  1. loof uit!
  2. looft uit!
  3. uitgelooft
  4. uitlovend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitloven:

VerbRelated TranslationsOther Translations
faire une offre de uitloven aanbieden; bieden; offreren; presenteren
offrir uitloven aan tafel bedienen; aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; bedienen; bieden; cadeau doen; cadeau geven; fuiven; geven; indienen; laten zien; leveren; offreren; opdienen; opdissen; overgeven; overhandigen; presenteren; schenken; toesteken; tonen; trakteren; vertonen; voorschotelen; voorzetten
promettre uitloven aanbieden; beloven; offreren; presenteren; toezeggen
proposer uitloven aanbevelen; aanbieden; aankaarten; aanknopen; aanraden; aansnijden; aanvoeren; een voorstel doen; entameren; geld opleveren; gesprek aanknopen; iemand recommanderen; inbrengen; indienen; laten zien; naar voren brengen; nomineren; offreren; op tafel leggen; openen; opperen; opwerpen; poneren; postuleren; presenteren; starten; stellen; suggereren; te berde brengen; ter overweging geven; ter sprake brengen; tonen; voordragen; voorleggen; vooronderstellen; voorslaan; voorstellen