Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. uitwas:
  2. uitwassen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitwas from Dutch to French

uitwas:

uitwas [de ~ (m)] nom

  1. de uitwas (buitensporigheid; exces; uitspatting; buitenissigheid)
    l'excès; l'excroissance; la protubérance; l'excentricité; le caroncule; l'extravagance

Translation Matrix for uitwas:

NounRelated TranslationsOther Translations
caroncule buitenissigheid; buitensporigheid; exces; uitspatting; uitwas
excentricité buitenissigheid; buitensporigheid; exces; uitspatting; uitwas bijzondere geaardheid; buitenissigheid; eigenaardigheid; excentriciteit; hebbelijkheid; merkwaardigheid; rarigheid; uitspatting; vreemdsoortigheid; woede-uitbarsting
excroissance buitenissigheid; buitensporigheid; exces; uitspatting; uitwas
excès buitenissigheid; buitensporigheid; exces; uitspatting; uitwas bandeloosheid; buitensporigheid; exces; grens; grenzeloosheid; limiet; losbandigheid; mateloosheid; overdaad; overdaden; overdrevenheid; overmaat; overmaten; overvloed; surplus; teveel; uiterste; uitspatting; woede-uitbarsting; zedeloosheid
extravagance buitenissigheid; buitensporigheid; exces; uitspatting; uitwas overdrevenheid; spilzucht; uitspatting; woede-uitbarsting
protubérance buitenissigheid; buitensporigheid; exces; uitspatting; uitwas

Wiktionary Translations for uitwas:

uitwas
Cross Translation:
FromToVia
uitwas excès; excroissance excrescence — Something, usually abnormal, which grows out of something else

uitwas form of uitwassen:

uitwassen verbe (was uit, wast uit, waste uit, wasten uit, uitgewassen)

  1. uitwassen (wassen)
    laver; blanchir; rincer; délaver; laver à grande eau; passer à l'eau
    • laver verbe (lave, laves, lavons, lavez, )
    • blanchir verbe (blanchis, blanchit, blanchissons, blanchissez, )
    • rincer verbe (rince, rinces, rinçons, rincez, )
    • délaver verbe (délave, délaves, délavons, délavez, )
  2. uitwassen
    laver
    • laver verbe (lave, laves, lavons, lavez, )

Conjugations for uitwassen:

o.t.t.
  1. was uit
  2. wast uit
  3. wast uit
  4. wassen uit
  5. wassen uit
  6. wassen uit
o.v.t.
  1. waste uit
  2. waste uit
  3. waste uit
  4. wasten uit
  5. wasten uit
  6. wasten uit
v.t.t.
  1. heb uitgewassen
  2. hebt uitgewassen
  3. heeft uitgewassen
  4. hebben uitgewassen
  5. hebben uitgewassen
  6. hebben uitgewassen
v.v.t.
  1. had uitgewassen
  2. had uitgewassen
  3. had uitgewassen
  4. hadden uitgewassen
  5. hadden uitgewassen
  6. hadden uitgewassen
o.t.t.t.
  1. zal uitwassen
  2. zult uitwassen
  3. zal uitwassen
  4. zullen uitwassen
  5. zullen uitwassen
  6. zullen uitwassen
o.v.t.t.
  1. zou uitwassen
  2. zou uitwassen
  3. zou uitwassen
  4. zouden uitwassen
  5. zouden uitwassen
  6. zouden uitwassen
en verder
  1. ben uitgewassen
  2. bent uitgewassen
  3. is uitgewassen
  4. zijn uitgewassen
  5. zijn uitgewassen
  6. zijn uitgewassen
diversen
  1. was uit!
  2. wast uit!
  3. uitgewassen
  4. uitwassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitwassen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
blanchir uitwassen; wassen dechargeren; onschuldig verklaren; schoonwassen; vergrijzen; vrijpleiten; vrijspreken; wit worden; witwassen; zuiveren
délaver uitwassen; wassen
laver uitwassen; wassen afboenen; afschrobben; afspoelen; boenen; dechargeren; in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; onschuldig verklaren; reinigen; schoonboenen; schoonmaken; schoonpoetsen; schoonschrobben; schoonwassen; schrobben; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren
laver à grande eau uitwassen; wassen afboenen; afschrobben; afspoelen; boenen; dweilen; omspoelen met water; schoonboenen; schoonschrobben; schrobben; uitspoelen
passer à l'eau uitwassen; wassen
rincer uitwassen; wassen afspoelen; omspoelen; omspoelen met water; spoelen; uitspoelen

Wiktionary Translations for uitwassen:

uitwassen