Dutch

Detailed Translations for aan tafel bedienen from Dutch to French

aan tafel bedienen:

aan tafel bedienen verbe (bedien aan tafel, bedient aan tafel, bediende aan tafel, bedienden aan tafel, aan tafel bediend)

  1. aan tafel bedienen (opdienen; bedienen; opdissen; voorzetten)
    servir; servir à table; prendre soin de; fournir; se charger de; offrir; présenter; mettre en avant; mettre; s'occuper de
    • servir verbe (sers, sert, servons, servez, )
    • fournir verbe (fournis, fournit, fournissons, fournissez, )
    • offrir verbe (offre, offres, offrons, offrez, )
    • présenter verbe (présente, présentes, présentons, présentez, )
    • mettre verbe (mets, met, mettons, mettez, )
    • s'occuper de verbe

Conjugations for aan tafel bedienen:

o.t.t.
  1. bedien aan tafel
  2. bedient aan tafel
  3. bedient aan tafel
  4. bedienen aan tafel
  5. bedienen aan tafel
  6. bedienen aan tafel
o.v.t.
  1. bediende aan tafel
  2. bediende aan tafel
  3. bediende aan tafel
  4. bedienden aan tafel
  5. bedienden aan tafel
  6. bedienden aan tafel
v.t.t.
  1. heb aan tafel bediend
  2. hebt aan tafel bediend
  3. heeft aan tafel bediend
  4. hebben aan tafel bediend
  5. hebben aan tafel bediend
  6. hebben aan tafel bediend
v.v.t.
  1. had aan tafel bediend
  2. had aan tafel bediend
  3. had aan tafel bediend
  4. hadden aan tafel bediend
  5. hadden aan tafel bediend
  6. hadden aan tafel bediend
o.t.t.t.
  1. zal aan tafel bedienen
  2. zult aan tafel bedienen
  3. zal aan tafel bedienen
  4. zullen aan tafel bedienen
  5. zullen aan tafel bedienen
  6. zullen aan tafel bedienen
o.v.t.t.
  1. zou aan tafel bedienen
  2. zou aan tafel bedienen
  3. zou aan tafel bedienen
  4. zouden aan tafel bedienen
  5. zouden aan tafel bedienen
  6. zouden aan tafel bedienen
diversen
  1. bedien aan tafel!
  2. bedient aan tafel!
  3. aan tafel bediend
  4. aan tafel bedienende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aan tafel bedienen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
fournir aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten aanleveren; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; distribueren; fourneren; geven; gunnen; gunst verlenen; leveren; overhandigen; rondbrengen; ronddelen; schenken; thuisbezorgen; toeleveren; uitreiken; verdelen; verlenen; verschaffen; verstrekken; versturen; zenden; zich iets verschaffen
mettre aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten aanbrengen; aandoen; aankleden; aanleggen; aanrichten; aanstichten; aantrekken; bevestigen; bijzetten; deponeren; dichttrekken; iets neerleggen; installeren; leggen; monteren en aansluiten; neerleggen; neervlijen; neerzetten; omdoen; onderuit halen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; veroorzaken; verzekeren; voorbinden; voordoen; wegleggen; zetten
mettre en avant aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
offrir aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; bieden; cadeau doen; cadeau geven; fuiven; geven; indienen; laten zien; leveren; offreren; overgeven; overhandigen; presenteren; schenken; toesteken; tonen; trakteren; uitloven; vertonen; voorschotelen
prendre soin de aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten behouden; bekommeren; financieel steunen; grootbrengen; in stand houden; onderhouden; opvoeden; verplegen; verzorgen; vormen; zich zorgen maken; zorg dragen; zorgen; zorgen voor iemand
présenter aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten aanbevelen; aanbieden; aangeven; aankaarten; aanmelden; aanraden; aanreiken; aansnijden; aanvoeren; afgeven; bieden; entameren; exposeren; formuleren; geven; iemand recommanderen; in een formule brengen; indienen; inkleden; inleven; inschrijven; intekenen; invoelen; laten zien; meeleven; naar voren brengen; nomineren; offreren; op tafel leggen; opgeven; opperen; opwerpen; overgeven; overhandigen; poneren; presenteren; subscriberen; te berde brengen; tentoonstellen; ter overweging geven; ter sprake brengen; toesteken; tonen; vertonen; voelen; voor ogen brengen; voordragen; voorleggen; voorschotelen
s'occuper de aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten bedienen; handelen; inlaten; knoppen bedienen; leven; manipuleren; opereren; optreden; procederen; te doen hebben; te werk gaan; werken; zich bezighouden met
se charger de aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten behouden; financieel steunen; in stand houden; onderhouden; verzorgen; zorgen voor iemand
servir aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten assisteren; bedienen; bijspringen; bijstaan; dienen; distribueren; eten opscheppen; fungeren; gerieven; helpen; knoppen bedienen; ondersteunen; opscheppen; optreden als; ronddelen; seconderen; serveren; uitreiken; van dienst zijn; verdelen; verstrekken; voorschotelen; weldoen
servir à table aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten voorschotelen

Related Translations for aan tafel bedienen