Summary


Dutch

Detailed Translations for aanbetaalden from Dutch to French

aanbetalen:

aanbetalen verbe (betaal aan, betaalt aan, betaalde aan, betaalden aan, aanbetaald)

  1. aanbetalen

Conjugations for aanbetalen:

o.t.t.
  1. betaal aan
  2. betaalt aan
  3. betaalt aan
  4. betalen aan
  5. betalen aan
  6. betalen aan
o.v.t.
  1. betaalde aan
  2. betaalde aan
  3. betaalde aan
  4. betaalden aan
  5. betaalden aan
  6. betaalden aan
v.t.t.
  1. heb aanbetaald
  2. hebt aanbetaald
  3. heeft aanbetaald
  4. hebben aanbetaald
  5. hebben aanbetaald
  6. hebben aanbetaald
v.v.t.
  1. had aanbetaald
  2. had aanbetaald
  3. had aanbetaald
  4. hadden aanbetaald
  5. hadden aanbetaald
  6. hadden aanbetaald
o.t.t.t.
  1. zal aanbetalen
  2. zult aanbetalen
  3. zal aanbetalen
  4. zullen aanbetalen
  5. zullen aanbetalen
  6. zullen aanbetalen
o.v.t.t.
  1. zou aanbetalen
  2. zou aanbetalen
  3. zou aanbetalen
  4. zouden aanbetalen
  5. zouden aanbetalen
  6. zouden aanbetalen
diversen
  1. betaal aan!
  2. betaalt aan!
  3. aanbetaald
  4. aanbetalende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanbetalen [znw.] nom

  1. aanbetalen
    l'acompte

Translation Matrix for aanbetalen:

NounRelated TranslationsOther Translations
acompte aanbetalen voorschot; vooruitbetaling
VerbRelated TranslationsOther Translations
faire un acompte aanbetalen vooruitbetalen
payer d'avance aanbetalen vooruitbetalen
payer un acompte aanbetalen vooruitbetalen