Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. aankleven:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aankleven from Dutch to French

aankleven:

aankleven verbe (kleef aan, kleeft aan, kleefde aan, kleefden aan, aangekleefd)

  1. aankleven
    adhérer; engluer; coller; coller à
    • adhérer verbe (adhère, adhères, adhérons, adhérez, )
    • engluer verbe (englue, englues, engluons, engluez, )
    • coller verbe (colle, colles, collons, collez, )
    • coller à verbe

Conjugations for aankleven:

o.t.t.
  1. kleef aan
  2. kleeft aan
  3. kleeft aan
  4. kleven aan
  5. kleven aan
  6. kleven aan
o.v.t.
  1. kleefde aan
  2. kleefde aan
  3. kleefde aan
  4. kleefden aan
  5. kleefden aan
  6. kleefden aan
v.t.t.
  1. heb aangekleefd
  2. hebt aangekleefd
  3. heeft aangekleefd
  4. hebben aangekleefd
  5. hebben aangekleefd
  6. hebben aangekleefd
v.v.t.
  1. had aangekleefd
  2. had aangekleefd
  3. had aangekleefd
  4. hadden aangekleefd
  5. hadden aangekleefd
  6. hadden aangekleefd
o.t.t.t.
  1. zal aankleven
  2. zult aankleven
  3. zal aankleven
  4. zullen aankleven
  5. zullen aankleven
  6. zullen aankleven
o.v.t.t.
  1. zou aankleven
  2. zou aankleven
  3. zou aankleven
  4. zouden aankleven
  5. zouden aankleven
  6. zouden aankleven
diversen
  1. kleef aan!
  2. kleeft aan!
  3. aangekleefd
  4. aanklevende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aankleven:

NounRelated TranslationsOther Translations
coller aanlijmen; aanplakken; lijmen; vastlijmen; vastplakken
engluer aanplakken; vastplakken
VerbRelated TranslationsOther Translations
adhérer aankleven aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; aanhaken; aanhangen; aankoppelen; aanlijmen; blijven bij; deelnemen; hechten aan; iets vastkleven; kleven; klitten; lid worden; lijmen; meedoen; participeren; plakken; vasthaken; vastkoppelen; vastlijmen; vastplakken
coller aankleven aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar plakken; aanbakken; aanbranden; aandrukken; aaneen plakken; aaneenplakken; aanlijmen; bevestigen; ergens aan bevestigen; hechten; iets vastkleven; inplakken; kitten; kleven; klitten; lijmen; opplakken; plakken; samenplakken; vastdrukken; vasthechten; vastkleven; vastkoeken; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastzetten
coller à aankleven aanhangen; aanklampen; aankoppelen; beetgrijpen; beetpakken; grijpen; klinken; vastklampen; vastklinken; vastkoppelen; vastpakken
engluer aankleven aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; hechten; kleven; klitten; lijmen; opplakken; plakken; vasthechten; vastkleven; vastlijmen; vastplakken

Wiktionary Translations for aankleven:

aankleven
verb
  1. Être attacher, tenir à quelque chose.