Dutch

Detailed Translations for deponeren from Dutch to French

deponeren:

deponeren verbe (deponeer, deponeert, deponeerde, deponeerden, gedeponeerd)

  1. deponeren (leggen; plaatsen; zetten; )
    mettre; placer; déposer; poser; coucher; situer; stationner; planter
    • mettre verbe (mets, met, mettons, mettez, )
    • placer verbe (place, places, plaçons, placez, )
    • déposer verbe (dépose, déposes, déposons, déposez, )
    • poser verbe (pose, poses, posons, posez, )
    • coucher verbe (couche, couches, couchons, couchez, )
    • situer verbe
    • stationner verbe (stationne, stationnes, stationnons, stationnez, )
    • planter verbe (plante, plantes, plantons, plantez, )
  2. deponeren (storten)
    transcrire; virer; verser; déposer; transférer
    • transcrire verbe (transcris, transcrit, transcrivons, transcrivez, )
    • virer verbe (vire, vires, virons, virez, )
    • verser verbe (verse, verses, versons, versez, )
    • déposer verbe (dépose, déposes, déposons, déposez, )
    • transférer verbe (transfère, transfères, transférons, transférez, )
  3. deponeren (neerleggen)
    déposer
    • déposer verbe (dépose, déposes, déposons, déposez, )
  4. deponeren (opslaan; bewaren)
    stocker; entreposer; emmagasiner; placer; conserver
    • stocker verbe (stocke, stockes, stockons, stockez, )
    • entreposer verbe (entrepose, entreposes, entreposons, entreposez, )
    • emmagasiner verbe (emmagasine, emmagasines, emmagasinons, emmagasinez, )
    • placer verbe (place, places, plaçons, placez, )
    • conserver verbe (conserve, conserves, conservons, conservez, )
  5. deponeren (neerleggen; leggen; plaatsen; wegleggen)
    mettre; préserver; poser qch; garder; déposer; placer; ranger; installer
    • mettre verbe (mets, met, mettons, mettez, )
    • préserver verbe (préserve, préserves, préservons, préservez, )
    • poser qch verbe
    • garder verbe (garde, gardes, gardons, gardez, )
    • déposer verbe (dépose, déposes, déposons, déposez, )
    • placer verbe (place, places, plaçons, placez, )
    • ranger verbe (range, ranges, rangeons, rangez, )
    • installer verbe (installe, installes, installons, installez, )
  6. deponeren (leggen)
    mettre; poser; déposer; placer
    • mettre verbe (mets, met, mettons, mettez, )
    • poser verbe (pose, poses, posons, posez, )
    • déposer verbe (dépose, déposes, déposons, déposez, )
    • placer verbe (place, places, plaçons, placez, )

Conjugations for deponeren:

o.t.t.
  1. deponeer
  2. deponeert
  3. deponeert
  4. deponeren
  5. deponeren
  6. deponeren
o.v.t.
  1. deponeerde
  2. deponeerde
  3. deponeerde
  4. deponeerden
  5. deponeerden
  6. deponeerden
v.t.t.
  1. heb gedeponeerd
  2. hebt gedeponeerd
  3. heeft gedeponeerd
  4. hebben gedeponeerd
  5. hebben gedeponeerd
  6. hebben gedeponeerd
v.v.t.
  1. had gedeponeerd
  2. had gedeponeerd
  3. had gedeponeerd
  4. hadden gedeponeerd
  5. hadden gedeponeerd
  6. hadden gedeponeerd
o.t.t.t.
  1. zal deponeren
  2. zult deponeren
  3. zal deponeren
  4. zullen deponeren
  5. zullen deponeren
  6. zullen deponeren
o.v.t.t.
  1. zou deponeren
  2. zou deponeren
  3. zou deponeren
  4. zouden deponeren
  5. zouden deponeren
  6. zouden deponeren
en verder
  1. is gedeponeerd
  2. zijn gedeponeerd
diversen
  1. deponeer!
  2. deponeert!
  3. gedeponeerd
  4. deponerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for deponeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
coucher overnachting
VerbRelated TranslationsOther Translations
conserver bewaren; deponeren; opslaan balsemen; behoeden; behouden; beschermen; bewaren; bijeenzamelen; conserveren; financieel steunen; gevangen zetten; handhaven; in bescherming nemen; in blik conserveren; in de cel zetten; in stand houden; inbalsemen; inblikken; inleggen; inmaken; inpekelen; instandhouden; interneren; inzouten; isoleren; onderhouden; opeenhopen; oppotten; opsluiten; opzouten; sparen; stand houden; vastzetten; verduurzamen; vergaren; verzamelen
coucher deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten logeren; neerleggen; onderuit halen; overnachten
déposer deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; storten; wegleggen; zetten aangeven; aanreiken; afgeven; capituleren; geven; iets neerleggen; leggen; neerleggen; neervlijen; onderuit halen; ontzetten; opgeven; overgeven; overhandigen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; storten; toesteken; uit de macht ontzetten; uitleveren; versturen; zenden; zetten; zich overgeven
emmagasiner bewaren; deponeren; opslaan boodschappen doen; inkopen; inkopen doen; inslaan; winkelen
entreposer bewaren; deponeren; opslaan
garder deponeren; leggen; neerleggen; plaatsen; wegleggen achterhouden; behoeden; behouden; beschermen; beveiligen; bewaken; bewaren; conserveren; geen afstand doen van; gevangen zetten; handhaven; hoeden; houden; in bescherming nemen; in de cel zetten; inhouden; interneren; isoleren; niet laten gaan; openhouden; opsluiten; opzij leggen; patrouilleren; reserveren; stand houden; surveilleren; toezicht houden; toezien; van alarm voorzien; vasthouden; vastzetten; voorbehouden; vrijhouden; wegzetten
installer deponeren; leggen; neerleggen; plaatsen; wegleggen aanbrengen; aanleggen; bevestigen; bijzetten; ergens aan bevestigen; inaugureren; inhuldigen; inrichten; installeren; inwijden; leggen; meubileren; monteren en aansluiten; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; plechtig bevestigen; vastmaken; vastzetten; zetten
mettre deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten aan tafel bedienen; aanbrengen; aandoen; aankleden; aanleggen; aanrichten; aanstichten; aantrekken; bedienen; bevestigen; bijzetten; dichttrekken; iets neerleggen; installeren; leggen; monteren en aansluiten; neerleggen; neervlijen; neerzetten; omdoen; onderuit halen; opdienen; opdissen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; veroorzaken; verzekeren; voorbinden; voordoen; voorzetten; zetten
placer bewaren; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; opslaan; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten aardappelen poten; beleggen; bijzetten; investeren; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; poten; stationeren; zetten
planter deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten beplanten; in de grond zetten; planten; poten
poser deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten benoemen; bevestigen; bijzetten; ergens aan bevestigen; iets neerleggen; in functie aanstellen; leggen; neerleggen; neervlijen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; vastmaken; vastzetten; zetten
poser qch deponeren; leggen; neerleggen; plaatsen; wegleggen
préserver deponeren; leggen; neerleggen; plaatsen; wegleggen afdekken; afschermen; afschutten; behoeden; behouden; beschermen; bescherming bieden; beschutten; beveiligen; bewaren; conserveren; in bescherming nemen; van alarm voorzien; verdedigen; verduurzamen; vrijwaren
ranger deponeren; leggen; neerleggen; plaatsen; wegleggen archiveren; bergen; bewaren; bijeen scharrelen; inschikken; leggen; opbergen; opruimen; opschonen; opslaan; opzij leggen; parkeren; plaatsen; rangordenen; rangschikken; samenpakken; samenrapen; scharen; stallen; stouwen; vlijen; wegbergen; wegzetten; zetten
situer deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten
stationner deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten bijzetten; neerzetten; parkeren; plaatsen; posten; posteren; stationeren; zetten
stocker bewaren; deponeren; opslaan bergen; hamsteren; oppotten; opruimen; opzij leggen; potten
transcrire deponeren; storten geld overmaken; overboeken; overschrijven; overzenden; uitschrijven
transférer deponeren; storten anders boeken; disloqueren; doorsturen; doorverbinden; overbrengen; overplaatsen; overzetten; roeren; standplaats veranderen; transponeren; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten
verser deponeren; storten bijstorten; binnen gieten; cadeau doen; cadeau geven; distribueren; doneren; geld overmaken; geven; gieten; gieten op; iemand iets toedienen; ingeven; ledigen; leegdrinken; leeggieten; leegmaken; op rekening storten; opdrinken; opgieten; overboeken; overgieten; overschenken; overschrijven; overstorten; overzenden; ronddelen; schenken; uitdrinken; uitgieten; uitkeren; uitreiken; uitschenken; uitstorten; verdelen; vergieten; verstrekken
virer deponeren; storten draaien; geld overmaken; gijpen; gireren; heen en weer zwaaien; keren; omslaan van het zeil voor de wind; overboeken; overschrijven; overzenden; per postgiro betalen; slingeren; wenden; zwaaien; zwenken
- neerleggen

Synonyms for "deponeren":


Antonyms for "deponeren":


Related Definitions for "deponeren":

  1. het er in bewaring geven1
    • je moet je geld op de bank deponeren1
  2. het op een plaats leggen1
    • hij deponeerde het pakje op tafel1

Wiktionary Translations for deponeren:

deponeren
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens

Cross Translation:
FromToVia
deponeren déposer deponieren — an einen sicheren Ort zur Aufbewahrung geben (meist Wertvolles)