Dutch

Detailed Translations for doorzagen from Dutch to French

doorzagen:

doorzagen verbe (doorzaag, doorzaagt, doorzaagde, doorzaagden, doorzaagd)

  1. doorzagen (doorvragen; uitvragen)
    interroger; scier; questionner; interpeller; lessiver; passer un interrogatoire
    • interroger verbe (interroge, interroges, interrogeons, interrogez, )
    • scier verbe (scie, scies, scions, sciez, )
    • questionner verbe (questionne, questionnes, questionnons, questionnez, )
    • interpeller verbe (interpelle, interpelles, interpellons, interpellez, )
    • lessiver verbe (lessive, lessives, lessivons, lessivez, )

Conjugations for doorzagen:

o.t.t.
  1. doorzaag
  2. doorzaagt
  3. doorzaagt
  4. doorzagen
  5. doorzagen
  6. doorzagen
o.v.t.
  1. doorzaagde
  2. doorzaagde
  3. doorzaagde
  4. doorzaagden
  5. doorzaagden
  6. doorzaagden
v.t.t.
  1. heb doorzaagd
  2. hebt doorzaagd
  3. heeft doorzaagd
  4. hebben doorzaagd
  5. hebben doorzaagd
  6. hebben doorzaagd
v.v.t.
  1. had doorzaagd
  2. had doorzaagd
  3. had doorzaagd
  4. hadden doorzaagd
  5. hadden doorzaagd
  6. hadden doorzaagd
o.t.t.t.
  1. zal doorzagen
  2. zult doorzagen
  3. zal doorzagen
  4. zullen doorzagen
  5. zullen doorzagen
  6. zullen doorzagen
o.v.t.t.
  1. zou doorzagen
  2. zou doorzagen
  3. zou doorzagen
  4. zouden doorzagen
  5. zouden doorzagen
  6. zouden doorzagen
en verder
  1. is doorzaagd
  2. zijn doorzaagd
diversen
  1. doorzaag!
  2. doorzaagt!
  3. doorzaagd
  4. doorzagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for doorzagen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
interpeller doorvragen; doorzagen; uitvragen aanroepen; interpelleren; naroepen; ontbieden; oproepen; sommeren; toeroepen
interroger doorvragen; doorzagen; uitvragen examineren; interpelleren; ondervragen; overhoren; testen; toetsen; uithoren; uitvorsen; uitvragen; verhoren
lessiver doorvragen; doorzagen; uitvragen logen
passer un interrogatoire doorvragen; doorzagen; uitvragen
questionner doorvragen; doorzagen; uitvragen interpelleren; ondervragen; overhoren; uithoren; uitvragen; verhoren
scier doorvragen; doorzagen; uitvragen uitzagen

doorzien:

doorzien verbe (doorzie, doorziet, doorzag, doorzagen, doorzien)

  1. doorzien (beseffen; realiseren; onderkennen; inzien)
    concevoir; se rendre compte; percevoir; reconnaître; entendre; saisir; voir; percer
    • concevoir verbe (conçois, conçoit, concevons, concevez, )
    • percevoir verbe (perçois, perçoit, percevons, percevez, )
    • reconnaître verbe (reconnais, reconnaît, reconnaissons, reconnaissez, )
    • entendre verbe (entends, entend, entendons, entendez, )
    • saisir verbe (saisis, saisit, saisissons, saisissez, )
    • voir verbe (vois, voit, voyons, voyez, )
    • percer verbe (perce, perces, perçons, percez, )
  2. doorzien (doorhebben)
    deviner; comprendre; piger
    • deviner verbe (devine, devines, devinons, devinez, )
    • comprendre verbe (comprends, comprend, comprenons, comprenez, )
    • piger verbe (pige, piges, pigeons, pigez, )

Conjugations for doorzien:

o.t.t.
  1. doorzie
  2. doorziet
  3. doorziet
  4. doorzien
  5. doorzien
  6. doorzien
o.v.t.
  1. doorzag
  2. doorzag
  3. doorzag
  4. doorzagen
  5. doorzagen
  6. doorzagen
v.t.t.
  1. heb doorzien
  2. hebt doorzien
  3. heeft doorzien
  4. hebben doorzien
  5. hebben doorzien
  6. hebben doorzien
v.v.t.
  1. had doorzien
  2. had doorzien
  3. had doorzien
  4. hadden doorzien
  5. hadden doorzien
  6. hadden doorzien
o.t.t.t.
  1. zal doorzien
  2. zult doorzien
  3. zal doorzien
  4. zullen doorzien
  5. zullen doorzien
  6. zullen doorzien
o.v.t.t.
  1. zou doorzien
  2. zou doorzien
  3. zou doorzien
  4. zouden doorzien
  5. zouden doorzien
  6. zouden doorzien
diversen
  1. doorzie!
  2. doorziet!
  3. doorzien
  4. doorziend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

doorzien adj

  1. doorzien (doorgrond)

Translation Matrix for doorzien:

VerbRelated TranslationsOther Translations
comprendre doorhebben; doorzien beginnen te snappen; begrijpen; beperken; beslaan; bestaan uit; doorkrijgen; doorzien hebben; indammen; inkapselen; inleven; inperken; invoelen; inzien; limiteren; meeleven; meerekenen; meetellen; met het verstand vatten; omvatten; ruimte innemen; snappen; verstaan; voelen
concevoir beseffen; doorzien; inzien; onderkennen; realiseren begrijpen; beramen; concipiëren; doorzien hebben; in het leven roepen; inzien; maken; met het verstand vatten; ontwerpen; plannen; ramen; schatten; scheppen; snappen; taxeren; verstaan
deviner doorhebben; doorzien adviseren; afwegen; gissen; gissing maken; iets aanraden; ingeven; met aandelen spelen; overdenken; overwegen; raden; speculeren; suggereren
entendre beseffen; doorzien; inzien; onderkennen; realiseren aanhoren; bedoelen; begrijpen; beluisteren; doorzien hebben; ergens iets mee willen zeggen; geluid waarnemen; grijpen; horen; inzien; klauwen; luisteren; opvatten; pakken; te horen krijgen; toehoren; vangen; vatten; vernemen; verstrikken
percer beseffen; doorzien; inzien; onderkennen; realiseren aanboren; binnensteken; boren; doorboren; doorbreken; doordringen; doorkomen; doorlekken; doorprikken; doorschijnen; doorsteken; erdoor steken; gaatjes maken in; inprenten; inprikken; insteken; laten doorsijpelen; omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; op het hart drukken; openprikken; opensteken; penetreren; percoleren; perforeren; ploegen; priemen; prikken in; spitten
percevoir beseffen; doorzien; inzien; onderkennen; realiseren aanschouwen; bekijken; bemerken; bespeuren; eisen; gadeslaan; geld in ontvangst nemen; gewaarworden; horen; iets voelen; incasseren; inmanen; innen; invorderen; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opmerken; signaleren; staren; te zien krijgen; turen; verkrijgen; verwerven; voelen; vorderen; waarnemen; zien
piger doorhebben; doorzien beginnen te snappen; begrijpen; doorkrijgen; doorzien hebben; inzien; met het verstand vatten; snappen
reconnaître beseffen; doorzien; inzien; onderkennen; realiseren aftasten; als waar erkennen; autoriseren; bevoelen; erkennen; herkennen; onderzoeken; toegeven; vergunnen; verkennen
saisir beseffen; doorzien; inzien; onderkennen; realiseren aanhouden; aanklampen; aanpakken; aanvatten; afvangen; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; beginnen te snappen; begrijpen; bevangen; binden; boeien; doorkrijgen; doorzien hebben; fascineren; frapperen; gevangennemen; grijpen; iets bemachtigen; in hechtenis nemen; ingrijpen; inrekenen; intrigeren; inzien; ketenen; klauwen; klemmen; kluisteren; knellen; met handen omvatten; met het verstand vatten; omklemmen; omspannen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; oppakken; opvangen; pakken; snappen; te pakken krijgen; toegrijpen; toeslaan; toetasten; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verbeurdverklaren; verkrijgen; verstaan; verstrikken; wat neervalt opvangen; zich bedienen
se rendre compte beseffen; doorzien; inzien; onderkennen; realiseren begrijpen; inzien; met het verstand vatten; snappen
voir beseffen; doorzien; inzien; onderkennen; realiseren aankijken; aanschouwen; begrijpen; bekijken; bemerken; bespeuren; bezichtigen; blikken; blikken werpen; doornemen; gadeslaan; gewaarworden; horen; inspecteren; inzien; kijken; merken; met het verstand vatten; observeren; onderscheiden; ontwaren; opmerken; signaleren; snappen; staren; te zien krijgen; toeschouwen; turen; voelen; waarnemen; zien
ModifierRelated TranslationsOther Translations
approfondi doorgrond; doorzien accuraat; degelijk; diepgaand; diepgravend; fundamenteel; gedetailleerd; grondig; helemaal; in details; minutieus; nauwgezet; nauwkeurig; niet oppervlakkig; precies; secuur; totaal; uitgewerkt; volkomen; wezenlijk; zorgvuldig
deviné doorgrond; doorzien
percé doorgrond; doorzien aangeprikt; doorbroken; lek; ondicht; opengeprikt

Related Words for "doorzien":

  • doorziene

Wiktionary Translations for doorzien:

doorzien
verb
  1. dóórzien, vluchtig iets lezen
  2. doorzíén, begrijpen, bevatten, doorgronden
doorzien
verb
  1. prédire ce qui doit arriver, découvrir, par des sortilèges, ce qui cacher.