Dutch

Detailed Translations for het uitgillen from Dutch to French

het uitgillen:

het uitgillen verbe

  1. het uitgillen (brullen; uitroepen; uitschreeuwen)
    crier; hurler; gueuler; vociférer; japper; faire rage; gronder; tonner; mugir; se déchaîner; tousser fort; bouillonner; brailler; fulminer; tempêter; bêler
    • crier verbe (crie, cries, crions, criez, )
    • hurler verbe (hurle, hurles, hurlons, hurlez, )
    • gueuler verbe (gueule, gueules, gueulons, gueulez, )
    • vociférer verbe (vocifère, vocifères, vociférons, vociférez, )
    • japper verbe (jappe, jappes, jappons, jappez, )
    • faire rage verbe
    • gronder verbe (gronde, grondes, grondons, grondez, )
    • tonner verbe (tonne, tonnes, tonnons, tonnez, )
    • mugir verbe (mugis, mugit, mugissons, mugissez, )
    • tousser fort verbe
    • bouillonner verbe (bouillonne, bouillonnes, bouillonnons, bouillonnez, )
    • brailler verbe (braille, brailles, braillons, braillez, )
    • fulminer verbe (fulmine, fulmines, fulminons, fulminez, )
    • tempêter verbe (tempête, tempêtes, tempêtons, tempêtez, )
    • bêler verbe (bêle, bêles, bêlons, bêlez, )

Translation Matrix for het uitgillen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bouillonner brullen; het uitgillen; uitroepen; uitschreeuwen fulmineren; opborrelen; opwellen; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren
brailler brullen; het uitgillen; uitroepen; uitschreeuwen blèren; brullen; huilen; janken; krijsen; luidkeels iets verkondigen; schetteren; tetteren
bêler brullen; het uitgillen; uitroepen; uitschreeuwen blaten; blèren; brullen; janken; mekkeren; snikken
crier brullen; het uitgillen; uitroepen; uitschreeuwen aanroepen; blaffen; blèren; brullen; bulderen; gillen; huilen; janken; kraaien; krijsen; krijten; praaien; roepen; schreeuwen; toeroepen; uitbrullen; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
faire rage brullen; het uitgillen; uitroepen; uitschreeuwen donderen; foeteren; fulmineren; kwaad zijn; razen; schuimbekken; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uit de slof schieten; uitvaren; vuilbekken; woedend zijn
fulminer brullen; het uitgillen; uitroepen; uitschreeuwen donderen; foeteren; fulmineren; gillen; ketteren; krijsen; kwaad zijn; razen; schreeuwen; schuimbekken; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uit de slof schieten; uitvaren; uitvaren tegen; vuilbekken; woedend zijn
gronder brullen; het uitgillen; uitroepen; uitschreeuwen aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; brommen; fulmineren; grommen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kankeren; klagen; klateren; knallen; knorren; knorrend geluid maken; kwalijk nemen; laken; mopperen; morren; nadragen; op vuur pruttelen; over iets mopperen; pruttelen; razen; smoren; stoffen; sudderen; te keer gaan; tekeergaan; terechtwijzen; tieren; vermanen; voor de voeten gooien
gueuler brullen; het uitgillen; uitroepen; uitschreeuwen blaffen; blèren; brullen; bulderen; gillen; krijsen; schreeuwen
hurler brullen; het uitgillen; uitroepen; uitschreeuwen blaffen; blèren; brullen; bulderen; foeteren; fulmineren; gillen; huilen; janken; krijsen; razen; schreeuwen; snikken; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitbrullen; uitgieren; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen; woeden
japper brullen; het uitgillen; uitroepen; uitschreeuwen blaffen; keffen
mugir brullen; het uitgillen; uitroepen; uitschreeuwen balken; brullen; foeteren; fulmineren; gillen; huilen; janken; krijsen; loeien; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitgillen; uitkrijsen
se déchaîner brullen; het uitgillen; uitroepen; uitschreeuwen
tempêter brullen; het uitgillen; uitroepen; uitschreeuwen blaffen; brullen; bulderen; daveren; donderen; fulmineren; hard waaien; ketteren; kwaad zijn; razen; schreeuwen; schuimbekken; stormen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uit de slof schieten; uitvaren; woeden; woedend zijn
tonner brullen; het uitgillen; uitroepen; uitschreeuwen blaffen; brullen; bulderen; daveren; donderen; knallen; onweren; razen; schreeuwen; tekeergaan; woeden
tousser fort brullen; het uitgillen; uitroepen; uitschreeuwen
vociférer brullen; het uitgillen; uitroepen; uitschreeuwen donderen; foeteren; fulmineren; ketteren; kwaad zijn; razen; schuimbekken; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uit de slof schieten; uitvaren; woedend zijn

Related Translations for het uitgillen