Dutch

Detailed Translations for losbreken from Dutch to French

losbreken:

losbreken verbe (breek los, breekt los, brak los, braken los, losgebroken)

  1. losbreken (losbarsten)
    éclater
    • éclater verbe (éclate, éclates, éclatons, éclatez, )
  2. losbreken (zich met geweld losbreken)
    échapper; fuir; s'enfuir; s'échapper; s'évader; se sauver; échapper à; se libérer avec force
    • échapper verbe (échappe, échappes, échappons, échappez, )
    • fuir verbe (fuis, fuit, fuyons, fuyez, )
    • s'enfuir verbe
    • s'échapper verbe
    • s'évader verbe
    • se sauver verbe
    • échapper à verbe
  3. losbreken (openbreken; kraken)
    décoder; enfoncer; détacher; forcer; ouvrir brusquement
    • décoder verbe (décode, décodes, décodons, décodez, )
    • enfoncer verbe (enfonce, enfonces, enfonçons, enfoncez, )
    • détacher verbe (détache, détaches, détachons, détachez, )
    • forcer verbe (force, forces, forçons, forcez, )

Conjugations for losbreken:

o.t.t.
  1. breek los
  2. breekt los
  3. breekt los
  4. breken los
  5. breken los
  6. breken los
o.v.t.
  1. brak los
  2. brak los
  3. brak los
  4. braken los
  5. braken los
  6. braken los
v.t.t.
  1. ben losgebroken
  2. bent losgebroken
  3. is losgebroken
  4. zijn losgebroken
  5. zijn losgebroken
  6. zijn losgebroken
v.v.t.
  1. was losgebroken
  2. was losgebroken
  3. was losgebroken
  4. waren losgebroken
  5. waren losgebroken
  6. waren losgebroken
o.t.t.t.
  1. zal losbreken
  2. zult losbreken
  3. zal losbreken
  4. zullen losbreken
  5. zullen losbreken
  6. zullen losbreken
o.v.t.t.
  1. zou losbreken
  2. zou losbreken
  3. zou losbreken
  4. zouden losbreken
  5. zouden losbreken
  6. zouden losbreken
diversen
  1. breek los!
  2. breekt los!
  3. losgebroken
  4. losbrekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for losbreken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
décoder kraken; losbreken; openbreken dechiffreren; decoderen; ontcijferen; ontwarren; oplossen; tot een oplossing brengen
détacher kraken; losbreken; openbreken afhaken; afkoppelen; afplukken; afrukken; afscheiden; afscheuren; afsplitsen; afspoelen; afvallen; afzeggen; afzien van; afzonderen; detacheren; eruitstappen; gaan; heengaan; loskoppelen; loskrijgen; losmaken; losslaan; lossnijden; lostornen; loswerken; niet-beschikbaar maken; opbreken; opgeven; ophouden; opstappen; plukken; scheiden; separeren; splitsen; stoppen; tewerkstellen; tornen; uithalen; uittrekken; uitzenden; vertrekken; weggaan
enfoncer kraken; losbreken; openbreken aanslaan; doordrukken; doorstoten; drukkend door iets heen brengen; heien; indrukken; induwen; inheien; inkloppen; intikken; intoetsen; intypen; naar beneden drukken; neerdrukken; openhakken; opentrappen; taxeren
forcer kraken; losbreken; openbreken aanvallen; afdwingen; attaqueren; bestormen; doordrijven; dwingen; forceren; iem. afdwingen; noodzaken tot; ontrukken; onttrekken; opdwingen; openrukken; overvallen; verplichten
fuir losbreken; zich met geweld losbreken deserteren; het leger ontvluchten; ontduiken; ontglippen; ontkomen; ontlopen; ontsnappen; ontsnappen aan; ontvluchten; ontwijken; uitwijken; uitwijken voor iets; van huis weglopen; vermijden; vlieden; vluchten; wegdraven; weghaasten; weghollen; wegijlen; wegkomen; wegkrijgen; weglopen; wegrennen; wegsnellen; wegspoeden; wegstuiven; wegvluchten; zich vrijmaken
ouvrir brusquement kraken; losbreken; openbreken openrukken
s'enfuir losbreken; zich met geweld losbreken de plaat poetsen; deserteren; ervandoor gaan; heenkomen; hem smeren; het leger ontvluchten; ontglippen; ontkomen; ontsnappen; ontsnappen aan; ontvlieden; ontvluchten; uitwijken; uitwijken voor iets; van huis weglopen; vlieden; vluchten; weghaasten; weghollen; wegijlen; wegkomen; weglopen; wegrennen; wegsnellen; wegspoeden; wegvluchten; zich uit de voeten maken; zich vrijmaken
s'échapper losbreken; zich met geweld losbreken de plaat poetsen; deserteren; ervandoor gaan; floepen; glippen; hem smeren; het leger ontvluchten; ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; over het hoofd zien; uitwijken voor iets; van huis weglopen; vluchten; wegglippen; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich uit de voeten maken; zich vrijmaken
s'évader losbreken; zich met geweld losbreken de plaat poetsen; deserteren; ervandoor gaan; hem smeren; het leger ontvluchten; ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; uitwijken voor iets; vluchten; wegkomen; wegkrijgen; weglopen; wegrennen; zich uit de voeten maken; zich vrijmaken
se libérer avec force losbreken; zich met geweld losbreken
se sauver losbreken; zich met geweld losbreken de plaat poetsen; deserteren; ervandoor gaan; heenkomen; hem smeren; het leger ontvluchten; ontvlieden; uitwijken voor iets; zich eruit praten; zich uit de voeten maken
échapper losbreken; zich met geweld losbreken de plaat poetsen; deserteren; ergens niet aankunnen; ervandoor gaan; floepen; glibberen; glijden; glippen; hem smeren; het leger ontvluchten; ontvlieden; uitwijken voor iets; wegglippen; zich uit de voeten maken
échapper à losbreken; zich met geweld losbreken aan iemands aandacht ontgaan; de plaat poetsen; deserteren; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; ervandoor gaan; floepen; glippen; hem smeren; het leger ontvluchten; mijden; ontgaan; ontglippen; ontlopen; ontschieten; ontvallen; ontwijken; per ongeluk zeggen; uit de weg gaan; uitwijken voor iets; vermijden; wegglippen; zich uit de voeten maken
éclater losbarsten; losbreken aan stukken springen; afspatten; afspringen; afvliegen; barsten; exploderen; klappen; klateren; knallen; kunnen stikken; kwaad zijn; losspringen; neerploffen; ontploffen; openspringen; ploffen; schuimbekken; springen; stukspringen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uiteenspatten; woedend zijn

Related Translations for losbreken